De schilders van het dagelijks leven in Museum Boijmans Van Beuningen

Een man knijpt een boer in zijn neus. Een dame schrijft een brief bij het venster. Twee soldaten zitten te kaarten in een stal. Een chirurgijn opereert een voet. Een dienstmeid schrapt wortels in de keuken. Een oude vrouw eet pap. Drie kleermakers zitten op tafel te naaien. De moeder buigt zich over de wieg van haar kind.
Waarom hebben de Hollandse schilders in de zeventiende eeuw de gewone dingen van het dagelijks leven zo minutieus vastgelegd? Waarom specialiseerde de ene meester zich in dit genre en de ander niet? Wat schuilt er voor een diepere betekenis achter een 'gevegt van zattericken', een oester of een geschilde citroen? Waarom hield de Gouden Eeuw opeens op? De tentoonstelling 'Zinnen en minnen' in het Rotterdamse Museum Boijmans Van Beuningen kan tientallen vragen oproepen. Maar wie de schoonheid van de meesterwerken onbevangen gadeslaat heeft geen antwoorden meer nodig; in de eenvoud van hun dagelijkse bezigheden mogen onze voorouders hun raadsel bewaren. Ze vormen een deel van de betovering van de Gouden Eeuw.

Specialisten in het dagelijks leven

Twee grote thema tentoonstellingen gingen in Museum Boijmans Van Beuningen aan 'Zinnen en minnen' vooraf: de Hollandse zeventiende eeuwse architectuurschilders (1991) en de zeeschilders (1997). Voor conservator Jeroen Giltaij samensteller van de tentoonstellingen, was het onvermijdelijk om de derde te wijden aan de 'genreschilders' een term die hij liever vervangt door de schilders van het dagelijks leven. Dat deze meesters kozen voor de weergave van de alledaagse werkelijkheid wekte de verbazing op van buitenlandse bezoekers. In ons land geen liefelijke Madonna's of verheven, mythologische gestalten maar wel een stelletje zatte feestvierders in een herberg of een kwakzalver die zijn drankje aanprijst. Deze kleine schilderijen waren ook niet bestemd voor kerken, kloosters of paleizen maar hingen gewoon bij de burgers thuis. Er is berekend dat er in de zeventiende eeuw in ons land tussen de vijf- en tien miljoen schilderijen hingen waaraan door vijftig- tot honderdduizend schilders gewerkt was.

Wie dit niet gelooft kijkt maar naar de schilderijen zelf: in elk interieur van Buytewech, Codde, Vermeer of Metsu zien we wel een of meer schilderijen aan de wand hangen.Veel zeventiende eeuwse kunstenaars zijn vergeten, veel schilderijen gingen verloren. Toch bleek het moeilijk om uit de veelheid van bewaarde meesterwerken uit de collecties van internationale musea een keuze te maken. 'Alleen de echte specialisten, de schilders die van het dagelijks leven hun hoofdthema maakten, zijn op deze tentoonstelling te zien,' zegt Giltaij. 'Frans Hals bijvoorbeeld niet. Hij schilderde wel een vrolijke drinker maar was toch voornamelijk portrettist. En Rembrandt kun je ook moeilijk een specialist op het gebied van het dagelijks leven noemen omdat hij veel meer voorname portretten, Bijbelse figuren of landschappen schilderde, etste en tekende. Een groot meester als Adriaan Brouwer daarentegen hield zich zijn leven lang uitsluitend bezig met het schilderen van boeren, soldaten en ruwe gasten in herbergen.

Hij is in 'Zinnen en minnen' dan ook met acht schilderijen vertegenwoordigd. Behalve op thematiek en kwaliteit selecteerde de samensteller van de tentoonstelling de werken op het tijdperk; 'Als eerste meesterschilder van het dagelijks leven is gekozen voor Willem Buytewech, bijgenaamd 'Geestige Willem' wat al veel zegt over zijn schilderijen. Hij heeft een aantal werken gemaakt van raak geobserveerde, vrolijke gezelschappen zoals we die tot dan toe in de schilderkunst niet kenden. In de eerste helft van de zeventiende eeuw zijn bijna alle afgebeelde figuren aan het feesten, vechten en drinken. Er is wat afgelachen in die tijd! In de tweede helft van de eeuw worden de werken minder ruw en tenslotte uiterst verfijnd zoals bij de absolute meesters van het genre: Vermeer, Dou, De Hooch, ter Borch en Metsu. Na Frans van Mieris is het afgelopen met de grote schilders van het dagelijks leven. Zijn werk vormt het sluitstuk van de tentoonstelling.' Deze selectie leverde 'Zinnen en minnen' tweeëntachtig schilderijen op van tweeëntwintig verschillende Hollandse meesters.

De ruige en luidruchtige tijd

buytewech
Bij het zien van de twee schilderijen van bovengenoemde Willem Buytewech (1591/92-1624) vraag je je af of de fatterige jongelieden met hun gekleurde zijden kousen, hooggehakte schoenen en brede hoedrand zijn weggelopen uit een klucht van Brederode? 'Geestige Willem' vereeuwigde de zwierige heren met de nodige ironie, waardoor er misschien ook een waarschuwing tegen zorgeloos gedrag van uitging. Buytewech en diens navolger Dirck Hals werkten in Haarlem en vonden daar een brede klantenkring.In Amsterdam treffen we in de eerste helft van de eeuw een drietal schilders aan met hetzelfde uitbundige en ruwe karakter: Willem Duyster (1599-1635), Pieter Codde (1599/1600-1678) en de weinig bekende Symon Kick (1603-1652).

Duyster en Kick waren vooral schilders van populaire z.g. 'kortegaardjes'(van het Franse corps de garde). Een groepje soldaten verdrijft wachtend op de strijd, de verveling met drinken, kotsen en kaarten. Het was in herberg of stal een vertrouwd tafereel. Ons land zat tijdens het stadhouderschap van de prinsen Maurits en Frederik Hendrik in de Tachtigjarige Oorlog en ondervond de last van het luidruchtig soldatenvolk. De ruwe, boerse en vaak wrede mentaliteit is in alle lagen van de maatschappij terug te vinden. Ook in kunstenaarskringen. Van de collega-schilders Buytewech en Codde is bekend dat ze op de tweede Pinksterdag van het jaar 1625 samen een herberg bezochten en daar hooglopende ruzie kregen. Codde sloeg zijn collega 'een thinne wyns pint Int gesichte'(..), sulcx dat het bloet over des products cleederen heen sparte. In der voegen dat de prodt. In duyssing geraeck sijnde.'Op de tentoonstelling zal 'Jongeman met pijp'van Pieter Codde de nodige aandacht trekken; onlangs werd het werk toegeschreven aan Rembrandt. Dat is gezien de gloedvolle achtergrond, de houding en het schaduwrijke gelaat van de jongen niet eens zo merkwaardig.Van de minder bekende meesters uit de ruige periode treedt Jacob Duck (1596/1600-1667) uit Utrecht naar voren. Hij was een specialist in het schilderen van vrouwen die hun roes liggen uit te slapen of in dronkenschap obscene gebaren maken. Maar hier is gekozen voor een fatsoenlijk meisje, dat aan de keukentafel de strijkbout hanteert. Moeten we iets achter die huishoudelijke bezigheid zoeken? Duck vond het waarschijnlijk gewoon een aardig tafereeltje.

De werkelijk grote meester uit de eerste helft van de zeventiende eeuw is Adriaan Brouwer (1606-1638). Hij kwam uit het Vlaamse Oudenaarde maar werd waarschijnlijk in Haarlem opgeleid door Frans Hals. Met zijn borstelige verfstreek heeft hij het vermogen zijn figuren te laten kreunen, zweten en grommen. De man die een slok van een bittere drank heeft genomen brult het uit van walging, de patiënt van een chirurgijn die een rugoperatie ondergaat, slaakt een kreet van pijn. Emoties die ons tot in de ziel raken uit een tijdperk waarin men er met leedvermaak naar keek. Smart was koddig.

De verfijnde en verstilde tijd

De grootste historische gebeurtenis van de eeuw was de Vrede van Munster die in 1648 werd getekend. Prins Frederik Hendrik 'de vredesvorst' overleed in 1647 en de oorlog vond na tachtig jaar een einde. Er kwam ruimte voor verfijning, verstilling en vooral verdieping in de schilderkunst.De vreedzame wereld was al ontsloten door Adriaan van Ostade (1610-1685) die van het boerengenre afstapte en onschuldige taferelen begon te schilderen van kunstenaars in hun atelier tot jongelui die zich amuseren met sjoelbakken.
De figuren die Gerard ter Borch (1617/18- 1681) uit Zwolle schilderde, poseren in volmaakte rust in stille interieurs. Zijn poëtisch penseel geeft de rijke stoffen van rokken en jakjes op meesterlijke wijze weer. Bont en fluweel worden aaibaar, zijde glanst, brokaat vult in tere nuances de plooien met schaduwen.

Jan Steen (1625/26-1679) nam tussen Dou, ter Borch en Van Ostade een unieke positie in; hij schilderde zowel de kostelijke dorpsschool en bewegelijke, ruwe gasten op een dorpsbruiloft als verfijnde taferelen, waarvan de Burgemeester van Delft en zijn dochter – de nieuwste aanwinst van het Rijksmuseum in Amsterdam – een voorbeeld vormt. In beide genres blijkt Steen virtuoos.Alleen al door de populariteit van de bioscoopfilm Girl with a pearl earring  zullen de drie meesterwerken van Johannes Vermeer (1634-1682) 'De briefschrijfster', 'De geograaf' en 'Luitspelende vrouw'in Rotterdam ware publiektrekkers vormen. Naast deze grote meester heeft Pieter de Hooch (1629-1684) de zeventiende eeuw in even serene als raadselachtige stilte weergegeven. Zijn schilderijen zijn als kijkdozen waarin je vanuit de intimiteit van het woonvertrek over zonbeschenen plavuizen via de deuropeningen een doorkijk hebt op verre binnenplaatsjes. Wat de figuren daarin denken en doen wordt nooit helemaal duidelijk. Waarom staat die vrouw met haar rug naar ons toe in het poortje aan de straatkant? Waar gaat de andere vrouw met een meisje aan de hand naartoe? Het kind verbergt iets in haar schortje maar we kunnen er niet in kijken.Jeroen Giltaij: 'Het was lange tijd gebruikelijk om achter elk voorwerp en handeling op een schilderij uit de Gouden Eeuw een iconografische betekenis te zoeken. Peter Hecht die in de catalogus van 'Zinnen en minnen' over dit onderwerp een essay schreef, neemt thans afstand van die mode. De tendens is: Je moet durven zeggen; dat weten we niet.'

Thera Coppens

Verschenen in: Museumtijdschrift Vitrine, december 2004