Vroege Vlaamse, Spaanse, Portugese, Franse en Italiaanse grootmeesters (1430-1530) ontmoeten elkaar in Brugge
Het indringende portret van een man met blauwe kaproen door Jan van Eyck, lokt over de hele wereld bezoekers naar Brugge.
De titel van de tentoonstelling in het Groeningemuseum: 'Jan van Eyck, de Vlaamse primitieven en het Zuiden', die in het kader van Brugge culturele hoofdstad 2002 gerealiseerd is, toont hoe ongelukkig de traditionele benaming van deze groep schilders is. De kunst der Vlaamse primitieven is allerminst onbeholpen of gebrekkig, zoals dat woord suggereert. Het zijn de negentiende eeuwse kunsthistorici die ons met het woord primitieven hebben opgescheept.
Wie deze lente in Brugge de technisch verfijnde panelen met hun stille intimiteit en diepe, stralende tinten van meesters als Van Eyck, Van der Weijden en Memling herontdekt, zal het de hoogste tijd achten om die benaming voorgoed te schrappen.
Hoe groot de bewondering van hun tijdgenoten voor hen was, hoeveel navolgers ze hadden en hoeveel reizen er werden ondernomen om contacten te leggen tussen Vlaamse kunstenaars en opdrachtgevers in Zuid - Europa, was onvoldoende onderzocht. Deze tentoonstelling toont circa honderdtwintig werken van Vlamingen en van hun Italiaanse, Franse, Spaanse en Portugese navolgers.
Een team van internationale deskundigen voerde met behulp van de modernste technieken onderzoeken uit. Dit leidde o.m. tot spectaculaire reconstructies; twee panelen van Christus en Maria door Hans Memling, zijn zo lang de tentoonstelling duurt, samen te zien. En de vier panelen - de verblijfplaats van het vijfde paneel is onbekend - met het levensverhaal van de H. Johannes de Doper van het 'Miraflores altaar' die door Juan de Flandes voor de kroon van Castilië werden geschilderd, zijn in het Groeningemuseum voor het eerst samengevoegd.
De onderzoeken brachten ook overeenkomsten tussen werken uit verschillende landen aan het licht. Door deze schilderijen in één ruimte te tonen kunnen de bezoekers zelf zien hoe een engel die op een zijvleugel van een Vlaams altaarstuk vliegt in dezelfde houding en gewaad op een Italiaans en Spaans werk belandde. Waar en wanneer hebben welke kunstenaars elkaar ontmoet? Of hebben ze alleen elkaars werk of de ontwerptekeningen gezien? Het zijn vragen waarover deskundigen nog lang kunnen twisten, de hemelse kwaliteiten der engelen zullen er niet door toe- of afnemen.
De vroege Vlaamse schilderkunst begint met Jan van Eyck. Dat zijn werk een krachtige, internationale uitstraling kreeg hebben we mede te danken aan Philips de Goede hertog van Bourgondië in wiens dienst hij verre reizen maakte. De schilder werd vermoedelijk in het Limburgse Maaseik geboren. Zijn geboortejaar is niet bekend. Hij begon zijn loopbaan als boekverluchter en dat is niet vreemd: aan het begin van de vijftiende eeuw bestonden er nauwelijks ingelijste, beschilderde panelen. Het schilderij als zelfstandig kunstwerk moest nog worden uitgevonden. Daarom bewoog het penseel van de kunstenaar zich over muren, beelden of perkament. Het feit dat Van Eyck van oorsprong boekverluchter was, werd al in 1524 door Pietro Summonte in een brief aan een Ventiaan genoemd. Dit werd lang als een fabel beschouwd. Maar de foto's van miniaturen die Jan en zijn broer Hubert van Eyck in het Turijns-Milanees getijdenboek schilderden (de bladen zijn bij een brand verloren gegaan) hebben dit op sensationele wijze bevestigd. Het boek behoorde vóór de uitvinding van de boekdrukkunst tot het kostbaarste bezit van vorsten, prelaten of rijke kooplieden. Op het tentoongestelde bijna 1.77 cm brede werk van Jan van Eyck 'De Heilige Madonna met Kind met Joris van Paele' uit 1434 is te zien met hoeveel voorzichtigheid men een handgeschreven boek hanteerde. De geknielde kanunnik heeft zijn gebedenboek met glanzend gouden slotje op een z.g. boekdoek gelegd om het tijdens het lezen te beschermen.
Uit schaarse documenten blijkt dat Jan van Eyck tussen 1422 en 1425 als hofschilder in dienst was van Willem IV graaf van Holland en diens opvolger Jan van Beieren. De schilder verbleef toen aan het Haagse hof. Heeft hij muurschilderingen gemaakt in de grafelijke verblijven aan de Hofvijver? Zorgde hij voor kleurige versieringen in de grote, ceremoniële Zaal die we thans Ridderzaal noemen? Er zijn nog geen bewijzen gevonden voor die veronderstelling. Van Eyck verwierf in 's-Gravenhage genoeg hoofse manieren om in 1425, na de dood van Jan van Beieren, in dienst te treden van Philips de Goede hertog van Bourgondië. Als diens valet de chambre verhuisde de schilder naar Lille. De hertog raakte blijkbaar zo onder de indruk van zijn artistieke en diplomatieke kwaliteiten, dat de schilder tussen 1426 en 1429 in diens opdracht geheime missies 'naar bepaalde verre streken' ondernam.
In 1427 scheepte hij zich met enkele ambassadeurs te Valencia in en voer naar het hof van koning Jão I in Portugal om huwelijksonderhandelingen te voeren. Jan van Eyck schilderde daar twee portretten van de koningsdochter Isabella van Portugal, de aanstaande bruid van Philips de Goede. Het eerste portret werd over land en het tweede voor alle zekerheid over zee naar Bourgondië verzonden. Ook koning Jão poseerde voor Van Eyck. De Portugezen waren verbaasd over de realistische weergave van hun vorst, die leek te ademen op het paneel. Het originele portret is verloren gegaan maar op de tentoonstelling is een anoniem portret van Jão uit het Museu Nacional de Arte Antiga te Lissabon door een - naar men aanneemt - Portugees schilder te zien. De koning stierf in 1433 en volgens het opschrift is het vlak na diens dood geschilderd. Het toont duidelijk de invloed van de Bourgondische hofschilder: het gelaat van de koning is driekwart naar ons toegewend, terwijl men in het Zuiden gewend was personen tweedimensionaal en profile te schilderen. Hij staat tegen een neutrale achtergrond die wordt onderbroken door een doek van vorstelijk brokaat.
Nadat Jan van Eyck Lissabon verlaten had, reisde hij naar Spanje en zorgde ook daar met zijn gloedvolle kleuren en levensechte gestalten voor een sensatie. Het monumentale paneel 'De levensbron' van 181 X 119 cm zou door een medewerker of Spaanse navolger van Jan van Eyck geschilderd zijn. De bijna bovennatuurlijke glans van de heilige levensbron die uit het goddelijke Lam voorvloeit, de paradijselijk groene weide en de musicerende engelen doen sterk denken aan het wereldberoemde Gentse altaar 'De aanbidding van het goddelijk Lam' door de Gebroeders Van Eyck.
Zeker vormen de van symbolen beladen 'Levensbron' en het serene Maria - retabel dat door Rogier van der Weyden in 1445 voor het karthuizerklooster van Miraflores werd geschilderd, tot de vroegste oud- Nederlandse schilderijen, die in Castilië te vinden zijn.
Toen Jan van Eyck en zijn medewerkers doorreisden naar Italië, hadden ze de Spaanse kunst voorgoed bezield met nieuwe kleuren, opvattingen en vormen.
De schilder scheepte zich waarschijnlijk in Barcelona in en voer langs de Franse kust naar de haven van Genua, waar een druk handelsverkeer met Vlaanderen werd onderhouden. In Italië ontmoette hij o.a. de schilder Antonello uit Messina, die in zijn verering voor Van Eyck zo ver ging, dat hij nog uitsluitend in diens trant werkte. Ruim een eeuw later toen Giorgio Vasari het leven van Antonello da Messina in zijn beroemde Le Vite de' più eccelenti Architetti, Pittori, et ScultoriIaliani beschreef, noemde hij Jan van Eck de uitvinder van de olieverf. Inmiddels is bewezen dat het niet klopt; Van Eyck was niet de eerste die met olieverf i.p.v. met ei en lijm schilderde. Maar hij heeft de techniek van olieverf en vernis wel gesublimeerd.
Op de tentoonstelling zijn spectaculaire voorbeelden van vroeg Italiaanse schilderkunst te zien, die nooit eerder in Brugge getoond werden. Allerlei details verraden contacten of invloed door Vlaamse meesters. Een olieverfpaneel door Ludovico Brea uit Genua toont de H. Petrus (1481/90). De heilige is traditioneel voorgesteld als een bejaard man met de sleutel van de hemelpoort in zijn hand. Achter hem opent zich een zomerhemel met witte stapelwolken, zoals ze in de Lage Landen voorkomen. Op een ander werk van Brea is de Madonna met haar Kind (1494) omringd door engeltjes die - net als op de schilderijen van Hans Memling en Gerard David - luit en fluit bespelen ter ere van het hemelse gezelschap.
In het interessante artikel in de tentoonstellingscatalogus door curator Till-Holger Borchert staat dat Van Eyck vanuit Italië waarschijnlijk een reis naar het Heilige Land ondernam. Borchert - en met hem enkele vakgenoten - baseert zijn hypothese op het feit dat Jan van Eyck de vegetatie en de stad Jeruzalem zo volmaakt op het Gentse retabel heeft geschilderd, dat hij het land wel met eigen ogen moet hebben gezien.
Bij Van Eycks terugkeer aan het Bourgondische hof werden er voorbereidingen getroffen voor de bruiloft van Philips de Goede met Isabella van Portugal, waarbij de hertog tevens de illustere Orde van het Gulden Vlies stichtte. Het is mogelijk dat Van Eyck de huwelijksfeesten opluisterde met tableaux vivants, dat hij versieringen maakte voor feestzalen en toernooivelden of verrassingen bereidde op de hertogelijke bankettafel door uit een enorme pastei vogels of verklede jongens te laten springen. Er zijn betalingsbewijzen van het hof aan Van Eyck bewaard gebleven 'voor zekere grote werken' maar wat dat inhield moeten we raden. Volgens curator Borchert maken de archieven in 1430/31 voor het eerst melding van Lambert van Eyck. Waren er dan werkelijk drie broers van Eyck? En wat moeten we met het verhaal, dat Carel van Mander ons in de zestiende eeuw in zijn Schilder-boeck opdist over hun zuster Margareta die 'vermaard is om haar grote bekwaamheid in het schilderen'? Aan haar bestaan wordt sterk getwijfeld.
Op de tentoonstelling hangt wel een portret van ene Margaretha van Eyck met een witte sluier over haar modieuze hoorntjeskapsel. Maar zij was, zoals de inscriptie op de originele lijst vertelt, de vrouw van Van Eyck die hij in 1439 op 33-jarige leeftijd vereeuwigde. Jan en Margaretha bewoonden een stenen huis in Brugge. Of en hoeveel kinderen ze hadden is niet bekend. Het is heel verleidelijk om de Franse schilder Barthélemy d'Eyck, die tussen 1442-1445 aan het hof van René d' Anjou werkzaam was als een nazaat of familielid van de Vlaamse meester te beschouwen. Er hangt een indringend mansportret (1456) dat aan Barthlémy d'Eyck wordt toegeschreven. De ogen van de onbekende man kijken ons onder het recht afgeknipte, donkere haar veelzeggend aan en hij heeft zijn hand op de lijst gelegd alsof hij op het punt staat ons zijn geheimen toe te fluisteren. Een ongesigneerde triptiek met een 'Verkondiging' uit de Sainte Marie-Madeleine in Aix-en Provence, zou eveneens van de hand van Barthlémy zijn. De Franse kunsthistorici twijfelen er inmiddels niet meer aan dat het kunstenaarsbloed van de beroemde Vlaamse schildersfamilie Van Eyck door de aderen van Barthlémy stroomde.
De laatste tien jaar van zijn leven werkte Jan van Eyck met zijn medewerkers in zijn Brugse werkplaats. Zeker is dat hij in deze jaren voor diverse opdrachtgevers beroemde werken schilderde zoals zijn liefelijke Madonna's en het portret van Nicoló Albergati kardinaal van Santa Croce (1438). Dit laatste portret is door het Kunsthistorisches Museum in Wenen aan het Groeningemuseum uitgeleend. Wie de ruwe kop van Van Eycks Albergati éen keer heeft gezien kent de man voorgoed. Van Eyck heeft - in tegenstelling tot zijn geniale collega's als Memling, Van der Weijden, Van der Goes en Petrus Christus - al zijn werken gesigneerd. Hij voegde er soms zijn motto aan toe: ALS IC CAN (zo goed als ik kan). In 1441 is hij gestorven. De werkplaats werd nog enige tijd door zijn medewerkers voortgezet. Het was Lambert van Eyck die er volgens archiefstukken voor zorgde, dat het stoffelijk overschot van zijn onsterfelijke broer in de Brugse kathedraal werd bijgezet.
Na zijn dood nam de roem van Van Eyck toe: kunstverzamelaar Alfonso V koning van Napels spande zich in om zijn schilderijen te verwerven. Ondanks de grote afstanden zagen de Vlaamse schilders en hun Franse kunstbroeders nauwelijks tegen een klim over de Alpen op: Jean Fouquet de hofschilder van de Franse koning reisde naar Italië. In zijn beroemde 'Madonna en Kind met serafijnen en cherubijnen' dat in Brugge te zien is, heeft hij sensualiteit en spiritualiteit op betoverende wijze verenigd. In het Heilig Jaar 1450 trokken twee leerlingen van de Doornikse meester Robert Campin over het hooggebergte naar Rome. Het waren André d'Ypres en Rogier van der Weyden. Beiden verspreidden in Italië de kunst en techniek van Vlaamse bodem.
In Brugge toont een op linnen geschilderde Kruiziging door Donato di Bardi (ca 1426-1451), uit de Pinacoteca Civica te Savona, een lijdende Christus. Aan de voet van het kruis staan zijn bedroefde moeder en Johannes, wiens blonde haren op zijn rode overmantel vallen. Het rotslandschap is Italiaans maar aan de onheilspellende horizon blinkt een hel licht dat niets verschilt van het licht dat aan het eind van een regendag over het Vlaamse platteland schijnt.
Copyright Thera Coppens
Verschenen in: Vitrine, april/mei 2002