Hoofdstuk 17
De tocht van Utrecht naar de hoofdstad aan de Amstel duurde drie uur. Er was veel volk op de been toen de koningin haar intocht hield. Ze passeerde de Muiderpoort en reed langs de Hortus Botanicus via de Nieuwe Amstelstraat en de Blauwburg naar de Muntsluis waar de koetsier de Kalverstraat indraaide. Ze keek naar de grachten, waar de smalle, deftige huizen dicht opeen stonden. De gevels waren versierd met gebeeldhouwde kuiven, gekleurde ornamenten en een hijsbalk boven elk dakvenster. De bruggen leunden hoog over het water, er klonk een donderend geratel als ze over de keien omlaag naar de volgende steeg reden. Ongegeneerd sprong het gepeupel langs de kant op en neer om een blik op de beruchte Parijse vorstin te werpen. Het witte, wat angstige gezichtje voor het raam van haar rijtuig verbaasde hen. Hortense hoorde iemand roepen: 'Koningin misérable! Notre pauvre reine![1] 'Ze herhaalde het vreemde woord in zichzelf: koningin. Koningin van Holland was zij. Waarom schreeuwden al die mensen zo uitgelaten als ze haar niet kenden en zij niets voor hen had gedaan?Bij het naderen van de Dam stroomde er steeds meer volk toe. Aan de ene zijde glinsterde het water van het Rokin dat uitkwam op de wijde haven van het IJ. Donkere en lichte driehoeken van slappe zeilen aan hun mast, in de verte de zeeschepen. En overal mooi gevormde torens boven de massa lage huizen uit. Torens met liefelijke carillons die soms bekende wijsjes over de daken strooiden. In de lentezon wapperden rood wit blauwe vlaggen. Ook de koepel van het Koninklijk Paleis was ermee getooid. Het deed in niets denken aan de paleizen die ze in Frankrijk bewoonde. De hardstenen reus domineerde het plein. Aan weerszijden werd het echter ingesloten door smalle straten met aan de ene kant een oude, gotische kerk zonder toren en aan de andere zijde woon- en winkelhuizen. Achter het paleis liep de Nieuwezijds Voorburgwal, een onwelriekende gracht. De bomen langs het water vormden het enige groen in de wijde omtrek. Op het dak van het Paleis torste een stenen Atlas de wereldbol op zijn nek. De koningin vroeg zich af wie een dergelijk bouwwerk zou willen bewonen?
Louis was van tevoren gewaarschuwd. Toen hij in februari 1808 zijn plannen bekend maakte, waagde zijn kundig adviseur Johan Valckenaer het de koning een brief te schrijven waarin hij de vreemde huisvesting afkeurde: 'Het stadhuis bezit alle nadelen en geen enkel voordeel dat essentieel is voor het paleis van een soeverein. Koude, vochtige, zeer grote en droefgeestige kamers zonder enig gemak en gerief. Hoge kruisramen die door hun ouderdom alle winden doorgang verlenen. Grote en oude haarden en, door de enorme dikte van de hardstenen muren, geen enkele mogelijkheid er naar moderne smaak goede haarden in te bouwen. De aparte ligging van het gebouw stelt het aan alle kanten bloot aan de nieuwsgierigheid en onbescheidenheid van leeglopers en nietsdoeners. (..) Uitgestrekte kelderruimten voor het opbergen van misdadigers en geldschatten van de Wisselbank manifesteren zich overal met reusachtig traliewerk, dat zich maar matig leent om een Paleis des Konings te sieren'.Het was dus geen wonder dat Hortense het gebouw met een paleis van de inquisitie vergeleek. Valckenier vervolgde: 'Ook de nauwe straten om het paleis zijn vaak door sleden en andere obstakels versperd. (..) Wat ik in de eerste plaats beoog is Uw gezondheid en welzijn. Uw liefde voor Uw onderdanen en vooral Uw liefde voor roem. Ik smeek U, Sire, geloof toch een man die oprecht is en bij deze zaak geen enkel persoonlijk belang heeft. De Amsterdammers zijn van kindsbeen af gewend het stadhuis als het achtste wereldwonder te beschouwen en het ook zo te noemen. Het zal nooit als koninklijk paleis worden gezien. Sire, Uwe Majesteit zal met de gehele hofhouding slechter gehuisvest zijn dan welke andere soeverein in Europa ook.'In de brief had de schrijver zoveel sterke argumenten aangedragen dat de koning geen enkele reden meer kon verzinnen om zijn plan door te zetten. Het stadsbestuur bood hem zelfs aan om in plaats van het oude stadhuis elders een gloednieuw en comfortabel paleis te laten bouwen. In een groene plantage, omringd door fris water. Wat zou de burgerij hem dankbaar zijn als het stadsbestuur in het hart van de stad mocht blijven.
Met trotse koppigheid legde Lodewijk Napoléon alle waarschuwingen naast zich neer. Kort na zijn komst in Amsterdam gaf hij ondanks het gejammer van de bevolking ook nog opdracht de Waag, die tweehonderd jaar lang dienst had gedaan te laten afbreken, omdat het zijn uitzicht belemmerde.
De Amsterdammers mokten. Had Lamme Loetje niks anders kunnen verzinnen, riepen ze elkaar toe. Binnen een maand moest het stadsbestuur een ander onderkomen zoeken. Burgemeester Wolters van de Poll vestigde zijn burelen in het voormalige Prinsenhof aan de Oude Zijds Voorburgwal. De gedetineerden die in de kerkers van het Stadhuis op hun vonnis wachtten, werden geketend naar het Spinhuis aan de Heiligeweg of naar het Verbeterhuis aan de Weteringschans weggevoerd. Alleen voor de Wisselbank kon geen andere plaats worden gevonden. Deze bleef in het souterrain maar de toegang vanuit het entree werd dichtgemetseld en kreeg een nieuwe ingang aan de straatzijde.
Nu mochten de Amsterdammers na anderhalve eeuw niet meer in hun eigen Burgerhal komen, het Achtste Wereldwonder de trots van de koopmansstad. En wat had dat Koninklijk Paleis niet gekost! Onder leiding van de Franse architect Thibaut vond de herinrichting plaats. De nieuwe gordijnen, de dure meubels en bedden, de kroonluchters en tapijten waren van de beste kwaliteit. Op de Kalverstraat en de Nieuwedijk hadden meubelmakers de opdracht van hun leven gekregen: er was dag en nacht gewerkt om het meubilair op tijd binnen te krijgen. Timmerlieden tilden de vertrouwde kruisvensters uit de kozijnen en plaatsten er moderne schuifvensters in. Aan de Damzijde kwam een balkon, zodat de koning vandaar de huldebetuigingen van zijn onderdanen in ontvangst kon nemen. De Amsterdamse stadsbeeldhouwer Christiaan Welmeer ontwierp het vergulde smeedwerk met een staande leeuw die een pijlenbundel in zijn klauw ophief. Het werd bevestigd op de plaats waar tot voor kort het schavot had gestaan.
Na de verbouwingen van Huis ten Bosch, de herinrichting van het Binnenhof en Het Loo, de bouw en inrichting van het Koninklijk Paleis in Utrecht, de aankoop en verbouwing van Oud-Amelisweerd en de koop en inrichting van het schitterende Haarlemse Paviljoen Welgelegen vormde het Amsterdamse paleis wel een toppunt van verkwisting. Meer dan vijfhonderdduizend gulden had het gekost. En er was nog zoveel reparatiewerk te verrichten. De schoonmaakkosten bleven stijgen en nooit kon een klein leger schoonmaaksters het onderhoud van de zalen, gangen en trappen bijhouden. 's Konings hond Tiel zorgde in de haardplaatsen soms voor onwelriekende verrassingen; hij genoot meer voorrechten dan welke hoveling ook en kreeg zelfs geen straf als hij de keukens plunderde. Koningin Hortense naderde het paleis met zijn indrukwekkende, grijze façade waarin zich tientallen vensters maar geen ingang leek te bevinden. Het vooruitspringende middendeel werd bekroond door een timpaan vol gebeeldhouwde figuren. Op de top balanceerde een kolossaal allegorisch beeld van de Vrede met een olijftak in de ene en de staf van Mercurius in de andere hand. Dat was nu een tamelijk treurig symbool voor de Amsterdamse economie, die wegkwijnde onder Napoléons handelsverbod met Engeland. Achter de Vrede verhief zich een koepel waarop een koggeschip tegen de wolkenhemel zeilde.
Onder het geschreeuw van de burgerij, dat misschien voor gejuich kon doorgaan, besteeg de koningin met de kleine prins Napoléon Louis enkele treden die naar zeven stenen poortjes leidde. Daar achter bleken vier kleine deuren te liggen, die toegang gaven tot het souterrain van het Koninklijk Paleis.
Eenmaal binnen overviel haar een intense kilte. Ze besteeg een marmeren trap die zig zaggende naar boven leidde en belandde in een reusachtige ruimte. Deze Burgerzaal moest ze wel bewonderen. Zo sober als het gebouw aan de buitenkant was, zo rijkelijk versierd was het met zijn gebeeldhouwde, marmeren figuren vanbinnen. Jacob van Campen, de grote architect uit de Gouden Eeuw had iets overweldigends geschapen dat in heel Europa zijn weerga niet kende. Maar een paleis was het niet, geen warme woning waarin men zich thuis kon voelen. Ze ontdekte al lopend over enorme afstanden dat deze hoge, steile kolos slechts twee binnenplaaten telde waar de zon niet kon komen. Daar groeide nog geen struik of boompje en aan een bloembed hoefde ze al helemaal niet te denken.
Men ging de koningin voor naar haar appartementen die op het noordwesten waren gelegen. Onmiddellijk trof haar de afschuwelijke damp, een putlucht die opsteeg uit de gracht achter het paleis. Het massief van de torenloze Sint Catharinakerk blokkeerde het uitzicht. De donkere muil van het gotische portaal gaapte haar aan. Ze druppelde wat parfum op een zijden zakdoek en ging van venster tot venster om ze te sluiten. Maar de lucht hing in de lila en lichtgele zijde van de boudoirgordijnen en ook in de gordijnen van haar bed. De acht vertrekken die tot haar beschikkingen stonden waren alle luxueus gemeubileerd met mahoniehouten empiremeubelen en er stond een nieuwe pianoforte die de koning door Erard in Parijs liet bouwen. Boven de gebeeldhouwde schouwen waren schoorsteenstukken aangebracht met allegorische figuren uit de Oudheid.
In zijn vreugde over de komst van Napoléon Louis had koning Lodewijk zijn bibliotheek en het topografisch kabinet naast zijn eigen appartementen aan de zuidoostkant van het paleis laten ontruimen. Deze vertrekken waren nu voor zijn zoon. De wanden werden bespannen met geplisseerde blauwe tafzijde, hetzelfde koele blauw als de raam- en bedgordijnen en de bekleding van zestien stoelen die stijf langs de wanden stonden opgesteld. De kroonprins sliep dicht bij zijn vader. Maar de vertrekken van zijn moeder lagen helemaal aan de andere kant van het gebouw, tachtig meter verderop zoals Hortense ontdekte. Het was allemaal heel symbolisch voor de toestand waarin hun huwelijk verkeerde.
Een paar uur na haar aankomst hoorde ze gejuich op de Dam; de koning arriveerde met zijn gevolg. Even later steeg er een doordringende etenslucht op uit de keukens, die zich onder in het gebouw bevonden. Aan het diner zat de koning tegenover haar maar hij richtte geen enkele keer het woord tot zijn vrouw. Toen het dessert was opgediend stond ze op en wenste hem goedenacht, kuste haar kind en begaf zich naar de noordwestelijke hoek van het paleis om vroeg naar bed te gaan. In haar kamer vond ze wat brieven uit Frankrijk, die een koerier van de koning bracht. Nerveus opende ze een brief met het lakstempel van haar moeder, die begon met zachte verwijten: 'Het doet me veel verdriet dat ik je voor je vertrek niet heb kunnen omhelzen. Ik weet wel hoe treurig en moeilijk het is om afscheid te nemen, maar dan had ik je tenminste nog even gezien. Als ik denk aan de afstand die ons scheidt, verlies ik alle moed. Jouw afwezigheid verhevigt nog mijn smart. Maar het is een offer dat ik moet brengen. Alleen jouw geluk, mijn lieve dochter, kan me troosten zo ver van je weg te zijn.'Hortense die haar moeder zo goed kende, las tussen de regels door haar wanhoop en eenzaamheid. Even erg als de hare. En ze konden elkaar niet troosten. In een PS kondigde Joséphine aan dat ze de eerste dagen van juni naar Aken wilde reizen om daar geneeskrachtige baden te nemen. Misschien was het mogelijk dat haar innig geliefde dochter ook naar Aken kwam?
De koningin drukte de brief tegen zich aan, en beeldde zich in dat ze haar moeders parfum rook. Waarom moest ze haar achterlaten, juist nu Joséphine haar zo nodig had? Kasteel Navarre was een deprimerende plek met kleine, vochtige vertrekken waarvan de deuren noch de vensters goed wilden sluiten. In vorige brieven schreef ze dat er heel veel aan gedaan moest worden voor het bewoonbaar was.
Hortense legde de brief op een empiremeubeltje dat naast haar bed stond. Een vuurvergulde sfinx sloot zijn vleugels op het hout. Haar enig gezelschap.
De eerste nacht in Amsterdam verliep onrustig; telkens werd ze gewekt door het rumoer dat uit de stegen opklonk. Op de Dam schraapten sleepkoetsen over de keien en het water droeg rauwe stemmen aan. Om het uur sloegen de torenklokken. Het leek of ze stad nooit sliep, bij zonsopkomst was het nog geen moment stil geweest. Hortense trok de dekbedden over zich heen en trachtte tegen de ochtend nog een paar uur te slapen.
Op 26 april 1810 ontving het koninklijk paar alle autoriteiten van de stad. Zij waren in gezelschap van hun dames, die zich voor de gelegenheid prachtig hadden uitgedost in zijde en fluweel. Ze maakten een elegante révérence voor Hortenses zoon, die ooit over hen en hun nazaten zou moeten regeren. Telkens als de koningin op de ernstige Napoleon Louis neerkeek, verscheen in haar verbeelding diens overleden broertje; levendig en gevoelig. Hun hechte band was door de dood niet verbroken.
Boven de toegang tot haar appartementen ontdekte ze die morgen de marmeren, gebeeldhouwde figuren en haar adem stokte; het was een doodshoofd en een gestorven kind en andere kindertjes die weenden of hun handjes vouwden. Ze zag niet de grote, lieflijke gestalte van Venus in gezelschap van Amor en Cupido op de wand daarnaast maar fixeerde zich somber op het tafereel van de dood. Hoe kon de koning zo wreed zijn deze afbeelding openlijk te tonen terwijl veel versieringen achter gemarmerde, houten schotten waren weggewerkt? Elke dag zou ze hem moeten zien, de grijnzende schedel en dat arme kind, zijn mollig armpje krachteloos neerhangend, de levensfakkel gedoofd.
Koning Lodewijk Napoleon gedroeg zich in zijn mooie troonzaal als een volmaakt vader van land en gezin. Hij sprak zo nu en dan wat Nederlands, had voor iedereen een persoonlijk woord en wendde zich tot de vijfjarige kroonprins, die met de handen op zijn knietjes op een taboeret naast hem zat. Hij beloofde hem dat ze samen naar de nieuwe dierentuin zouden gaan; een tijger, een panter, een beer, een leeuwin, allerlei soorten apen, een wolf en twee prachtige zebra's toonden ze daar. En ook pratende papegaaien en kaketoes uit Amerika. De koning had de hele menagerie in een opwelling uit eigen beurs gekocht op de Utrechtse kermis. Maar de verzorging en huisvesting van al die uitheemse dieren bleek niet mee te vallen. Eerst stonden ze in hun kooiwagens in de tuinen van Soestdijk, waar het gebrul van de leeuw de inwoners van Baarn en Soest de stuipen op het lijf joeg. Al gauw had hij ze laten overbrengen naar Paviljoen Welgelegen in Haarlem maar het transport deed de dieren geen goed. Zijn mannetjesleeuw de koning der dieren, die hij nog in de kracht van zijn leven liet portretteren door de schilder P.G. van Os, stierf onderweg. In Haarlem kregen de dieren evenmin rust want plotseling was de gedachte bij hem opgekomen om – naar voorbeeld van de Jardin des Plantes bij de Seine in Parijs - bij de Hortus Botanicus in Amsterdam de eerste openbare dierentuin te openen. Maar dat moest het stadsbestuur dan bekostigen, terwijl de maire al klaagde dat de stadskas bijna leeg was. Een hele stoet van kooiwagens trok vanuit Haarlem door de Haarlemmerpoort naar het hart van de stad. Bij de ooit wereldberoemde wetenschappelijke apothekerstuin wachtten de exotische vogels en zoogdieren een voorlopig onderkomen.De koning beloofde zijn zoon veel moois en deze knikte verlegen onder de vertederde blikken van de onbekende bezoekers. Lodewijk Napoleon converseerde op vertrouwelijk toon. Hij voelde zich zozeer een Hollander, dat hij alle Franse functionarissen had ontslagen. In elke Fransman zag hij een kwaadwillende spion van Napoleon. Elie hertog Descazes de bekwame jurist die hem sinds 1807 als raadsheer diende, vertoonde zich niet meer aan zijn zijde. De koningin stond er - temidden van louter Hollandse hofdames - stil bij. Ze hadden voor haar onuitspreekbare namen als mevrouw Schuijt van Castricum-Geelvink, mevrouw Schuylenburg-van Bommenede, mevrouw Snouckaert-Corver, mevrouw Van Randwijk-Zuylen van Nijevelt, mevrouw Van Heeckeren van de Cloese- du Tour en mevrouw Clifford-van der Hoop. Ze deden allen hun best vriendelijk te zijn tegen de zeer vermoeide vorstin, die zich met moeite staande leek te houden. Ze vermande zich toen ze werd voorgesteld aan de geestelijke hoogwaardigheidsbekleders der verschillende religies van de stad. Koningin Hortense keek hen recht in de ogen en vroeg hun uit de grond van haar hart voor haar te willen bidden. 'Sommigen hielden een betoog en raakten halverwege overmand door hun emoties, wat me verbaasde,' schreef Hortense in haar mémoires. 'Ik vroeg later om een verklaring bij abbé Bertrand die me vertelde dat deze eerbiedwaardige heren bij aankomst nog zeer tegen mij ingenomen waren. Dat ze erg getroffen werden door mijn persoonlijkheid en uiterlijk wat helemaal niet overeenkwam met de voorstelling die ze bij aankomst van me hadden. Ze zagen hun dwaling in en zeiden hardop dat ze zich in me hadden vergist.'De priesters en de dominees, de rabbi 's met hun indrukwekkende baarden keken verbaasd van de koningin naar het interieur van het Stadhuis dat ingrijpend was veranderd. Een ooggetuige schreef over de vernieuwde Burgerzaal: 'Men kan zich geen denkbeeld vormen van de indruk, welke het eerste gezicht dezer zaal op de binnentredende maakt. Luisterrijk en deftig doet zich dezelve aan het verwonderde oog op. (..) De zijmuren zijn met uitmuntende spiegelglazen bedekt, terwijl de onderscheidene kleuren een bevallige vertoning opleveren, wordende het geheel nog verfraaid door de aangename somberheid die zich over de zaal verspreidt en veroorzaakt wordt door de hemelsblauwe gordijnen, welke voor de vensters hangen. Het vloerkleed, dat de gehele grond bedekt, is van zwart gebloemd fluweel. Over hetzelfde liggen lopers, langs welke men gaat ten einde het kleed zelve niet te beschadigen.'Omhoog kijkend ontdekte men verrassende dingen: 'De glazen kronen, die, ten getale van acht, des avonds deze zaal verlichten, zijn van een uitmuntende en schone smaak (..) Daarboven hangen de zegetekenen, weleer door onze voorouders op hun vijanden behaald.[2]'Deze zegetekenen bestonden uit de versleten en verschoten vaandels die tijdens de Tachtigjarige Oorlog waren buitgemaakt op de Spaanse vijand. Ze hingen oorspronkelijk in de Haagse Ridderzaal maar koning Lodewijk Napoleon had ze, tot woede van de Hagenaren, laten overbrengen naar zijn paleis in de nieuwe hoofdstad.
Aan het eind van de middag vertrokken alle gasten en de koning verwijderde zich met de kleine prins aan de hand naar de Zuid Galerij van het paleis. De doorgang van zijn appartementen naar de appartementen van de koningin had hij voor haar aankomst laten dichtmetselen, zodat ze hem niet onverwachts kon lastigvallen [3].
Op de zaterdag na de ontvangst konden de Amsterdammers alles over de terugkeer van het koninklijk paar in hun Amsterdamsche Courant lezen. Ook de toespraken die men tot de koningin richtte stonden er in: 'Mevrouw! Afgevaardigd door de Staatsraad, hebben wij de eer ons van onzen aangename plicht te kwijten, dien, van Uwe Majesteit onze hulde te bewijzen, en Haar die van alle Leden van de Raad aan te bieden. Uwe afwezigheid, Mevrouw! Heeft de eerbied van de Raad voor Uwe Doorluchtige Persoon niet verminderd; Uwe goedheid en deugden zijn uit ons geheugen niet uitgewist; onze oprechte wensen zijn altijd voor uw geluk geweest. Gelijk Kinderen, die hunne Moeder wedervinden, alzo verblijdt zich de Natie in de terugkomst Uwer Majesteit.'De toespraak die namens het Hoog Nationaal Gerechtshof over de koningin werd uitgestort bracht haar bijna tot tranen: 'Mevrouw! Bij gelegenheid van Uwer Majesteits heugelijke terugkomst in ons Vaderland, haast zich hert Hoog Gerechtshof van het Rijk, Hoogstdeselve zijne hulde aan te bieden en het doel te betuigen, dat hetselve aan deze zo gewenste gebeurtenis neemt. Ons met droefheid de smartelijke reden van Uwer Majesteits vertrek te binnen brengende, zijn wij overtuigd, Mevrouw! Dat de herinnering der gevoelige Moeder, die eener Koningin, aan Haar Volk gehecht, en die zich van Hare opoffering een plicht maakt niet zal hebben kunnen verzwakken. Het is waar, ons Vaderland zal aan Uwe Majesteit niet die zachte luchtgesteldheid, niet die betoverende Landouwen, niet die verblindende luister aanbieden, die uwe Majesteit genoot, maar zij zal erkentelijke harten aantreffen..[4]' Alle pathetische woorden dwaalden door haar herinnering toen de koningin alleen achterbleef. Ze zocht vroeg haar bed op in de Noord Galerij. Ze hoorde vele malen het ontregelde torenuurwerk op het dak slaan en de honderden gezichten van de gasten trokken opnieuw aan haar voorbij. Ze groetten onderdanig maar in hun ogen schitterde nauw verholen nieuwsgierigheid, argwaan, verbazing. Gelukkig verscheen dr. Giraud de vulgaire lijfarts des konings, niet voor haar troon. Hij was door de koning op staande voet ontslagen nadat hij hooghartig geweigerd had de hond Tiel te behandelen, die dreigde te stikken in een botje. Koning Lodewijk Napoleon vond daarna bij toeval een tandheelkundige wiens medisch ingreep het leven van het zieltogende huisdier redde.
De herinnering aan het impertinente bezoek van Giraud aan haar slaapkamer in Parijs vervulde Hortense opnieuw met woede en schaamte en ze huilde zich in slaap zonder een ander met haar tranen te storen. De volgende dag stortte ze in een lange brief haar hart uit bij Adèle Aguié: 'Daar zit ik nu in Amsterdam, mijn lieve Adèle, alleen, volstrekt alleen. Wie zou me kunnen begrijpen? Je bent zo ver van mij vandaan! Ik moet je bekennen dat ik bang begin te worden van deze eenzaamheid en vooral door de onverschilligheid om me heen. Als ik hier eens zou sterven, verstoken van verzorging en genegenheid! Die gedachte plaagt me onwillekeurig veelvuldig en ik hoef maar in de spiegel te kijken om te beseffen dat de dood nabij is. Alles wat me hier omringt brengt mijn oude verdriet weer naar boven. Van die vreselijke putlucht tot dat geschreeuw in de nacht dat ik huiverend hoorde toen ik aan het bedje van mijn kind zat, ik blijf het maar horen![5] Ze verplaatste zich ook in het verdriet van de jonge weduwe maar voegde er aan toe dat Adèle tenminste familie en vrienden om zich heen had om bij uit te huilen. En zij zat in Amsterdam verstoken van elk vertrouwd contact.
Adèle schrok zo van de inhoud van de brief, dat ze Eugène in Parijs waarschuwde. Deze zond direct een adjudant naar zijn zuster in Amsterdam om naar haar gezondheid te informeren. Hortense trachtte zich tegenover hem groot te houden. Maar ze kon niet verhullen dat zowel haar privé situatie als de politieke omstandigheden van het land steeds dramatischer vormen aannamen.
Ondanks haar isolement bespeurde ze de politieke dreigingen. Vanuit het westen verwachtte iedereen een aanval van Engelse oorlogsschepen, vanuit het zuiden werd het koninkrijk bedreigd door de soldaten van Napoléon. De keizer verbrak zijn beloften die hij zijn broer in Parijs had gedaan en stuurde veel meer manschappen naar het noorden dan in het Tractaat van Parijs was vastgelegd. Hij zocht in alles een aanleiding om zijn broer te beschuldigen van onbekwaamheid en wangedrag, zodat hij genoeg redenen had om hem tenslotte te onttronen. Dan kon hij van Holland een sterke bufferstaat tegen Engeland maken en het bewind naar eigen inzicht te regelen. De sentimenten die Lodewijk toonde voor zijn Hollandse onderdanen, hun kwijnende handel en roemruchte verleden vond hij niet alleen absurd, hij beschouwde het ook als verraad jegens Frankrijk, het enige land dat in zijn ogen recht had op zijn liefde en trouw.
'Franse troepen trokken het land binnen. Ik weet niet met welk doel,' noteerde Hortense verstrooid in haar mémoires. Ze was er wel degelijk van op de hoogte dat haar man en diens keizerlijke broer heftig van mening verschilden. Maar ze werd zozeer geabsorbeerd door haar extreme heimwee dat ze voor niets anders oog kon hebben. Leiden en Den Haag waren op 20 april 1810 bezet. Zouden de Franse soldaten verder noordwaarts trekken?Soms verliet de koning Amsterdam om een paar dagen in Paviljoen Welgelegen te vertoeven. Hortense wist niet dat hij de Franse actrice Mlle Dangeville daar een buitenplaats aan het Spaerne had geschonken, die 'Klein Paviljoen' werd genoemd. Hij bezocht haar regelmatig en legde zijn dienaren over deze liaison de zwijgplicht op.In mei reisde de koning naar Antwerpen, waar Napoléon met Marie-Louise vertoefde om een huwelijksreis te maken en met eigen ogen de strategische situatie langs de Vlaamse en Zeeuwse kust in ogenschouw te nemen. .
Tijdens de afwezigheid van de koning waagde Hortense zich buiten de koninklijke appartementen. Ze verkende het souterrain, waarin zich de kerkers bevonden. De gevangenissen waren op last van de koning omgebouwd tot wijnkelders waarin zich een grote voorraad van de lievelingswijn van de koning bevond; de Tokayer, een uitgelezen Pinot uit de Elzas. Helaas was het ook de lievelingswijn van de opzichter van de wijnkelders, die hoogst zelden nuchter werd aangetroffen. De koning kon er in zijn weekhartigheid niet toe komen hem te ontslaan.
Aan de Damzijde bevond zich de voormalige Vierschaar, die als hofkapel was ingericht. Ze knielde neer op haar bidstoel. Maar van rust en bezinning was geen sprake. Door drie venster bood de kapel zicht op de drukke Dam, vanwaar het stadsrumoer binnendrong. Anderhalve eeuw lang waren in deze ruimte vonnissen geveld. Na het uitspreken van de doodstraf moest de veroordeelde op de bovenverdieping op het wapen van Amsterdam in de justitiekamer neerknielen, om met de dominee voor zijn zielenheil te bidden. Dan werd hij naar buiten gevoerd, waar de beul op het verhoogde schavot stond te wachten.
Alleen al de gedachte aan een schavot, de opgewonden menigte en alle bloedige jeugdherinneringen die daaraan kleefden, maakte de koningin overstuur. Hoe kon ze zich aan het gebed wijden als ze wist dat zich onder de gewelven van haar paleis de voormalige martelkamer bevond met de gruwelijke pijnbank? Ze vouwde haar mooie handen met de lange vingers en keek bevreesd om zich heen. De altaarwand van de kapel was bedekt met een roodfluwelen gordijn. Daarachter bevonden zich de veelgeprezen marmeren reliëfs, gebeeldhouwd door Arthur Quellinus. Gelukkig bleven de taferelen van een man die de ogen wordt uitgestoken en van misdadige vrouwen met gebonden handen verborgen. Ze zag dat het kostbare kerkzilver van Utrecht naar Amsterdam was overgebracht. Een van de weinige besparingen die de koning zich getroostte.
Ze stond op en liep de trappen op naar de tweede verdieping. Daar had op initiatief van de koning in 1808 de eerste grote tentoonstelling van oude en levende meesters plaatsgevonden. Het publiek kon toen vanuit de straat naar boven gaan. Er waren honderden bezoekers geweest die de catalogus bestudeerden en de doeken bewonderden. Nu hing er nog de verzameling schilderijen van de koning en enkele enorme doeken, die de trots van de Hollandse Gouden Eeuw vormden. Ze zag een schilderij van de meesterhand van Rembrandt van Rijn, waarop een groep gewapende mannen bij het vallen van de avond met trommels en lantaarns, met wapens en vaandels aan het licht trad. Om de vele schaduwenrijke plekken had men het schilderij spottend de Nachtwacht genoemd. Zo krachtig toonden zich de gezichten van deze Amsterdammers met hun dikke snorren en wit oplichtende kragen, dat ze zich klein voelde met haar bescheiden schildertalent. Dichterbij komend zag ze hoe dik de verf op het doek was aangebracht, terugtredend werden al die klodders oker en loodwit goudborduursel en kant.
Daarnaast hing een doek dat wel vijf en een halve meter lang was, geschilderd door Bartholomeus van der Helst. De schutters die om een rijk gedekte tafel zaten te eten en drinken vierden de Vrede van Munster in 1648. De gezichten waren rood en glimmend. De kleding opgesmukt met zijden sjerpen en opvallend kleurige kousen in rood, kanariegeel en blauw. Wat sprak er een welvaart en zelfbewustzijn uit deze weergave van het feestmaal. Wat een trotse Republiek was Holland ooit geweest, dit land zonder een koning. Hun koopvaardijschepen beheersten de wereldzeeën en op de beurs aan het Rokin werd wereldhandel gedreven. Geen stad in Europa had zo'n reusachtig en luisterrijk stadhuis als Amsterdam kunnen bouwen. Hortense herinnerde zich wat abbé Bertrand haar op het meisjespensionaat in Saint Germain daar over leerde.Had dit land al zijn rijke koloniën over zee kunnen bewaren? In de haven wees alles op de economische malaise, vooral veroorzaakt door het handelsverbod van Napoléon. In gedachten verzonken daalde ze de trap af naar de Noord Galerij, een wollen omslagdoek om haar schouders. Want in dit gebouw zou het nooit lente worden.
Later noteerde ze: 'Het paleis in Amsterdam was vroeger stadhuis geweest en had een zeer mooi interieur. De koning had er alles aan gedaan om het te verfraaien maar men kon zich binnen geen triester woonoord voorstellen, (..) Mijn Hollandse hofdames leken me heel aardig maar ik kende ze nauwelijks; het grootste deel was nieuw. Ik bracht dus mijn dagen al lezende door, alleen in mijn appartement. Ik zag mijn zoon nauwelijks. Men waarschuwde me laat in de middag, dat de koning me aan tafel verwachtte; ik kwam. Tijdens de maaltijd sprak hij geen woord tegen me. Na het eten liet de koning zijn vingers over de openstaande piano wandelen. Hij trok zijn zoon op schoot, knuffelde hem, nam hem mee op het balkon dat op het plein uitkeek. Als het volk hen zag, klonk er gejuich. De koning kwam weer binnen, ging opnieuw achter de piano zitten, reciteerde enkele Franse verzen of neuriede een wijsje. Ik zat op een stoel maar te kijken naar wat zich in de kamer afspeelde, zonder een woord uit te brengen. En als er zo een paar uur waren verstreken, belde hij en liet de dames en heren van de hofhouding binnenkomen. Men bracht de speeltafeltjes. Ik nam aan een paar spelletjes deel en trok me om 9 uur terug nadat ik hem goedenacht had gewenst. Dat was het enige woord dat we wisselden. Zo verliepen mijn dagen in Amsterdam.[6]'De koningin van Holland realiseerde zich na enkele weken dat ze minder ongelukkig was nu ze niet meer zo getreiterd werd door haar man als vroeger. Maar ze had al haar energie verspild. Haar isolement in het vreemde land bevroor haar hart. Haar muziek, haar tekeningen verloren betekenis. Ze vroeg zich af wat ze hier eigenlijk deed, zonder een strelende hand, zonder de stem van een vriend of vriendin. De mensen die ze liefhad vertoefden allen ver weg. Waarom hadden ze haar laten vertrekken? Haar gedachten draaiden rond en rond terwijl ze over het zwarte tapijt liep dat de marmeren vloer van de Burgerzaal bedekte en de bleke beelden op haar neerkeken; Atlas met zijn wereldbol, de Stedenmaagd en de godin Cybele.Op een dag had de koning in het paleis La Vestale laten opvoeren, van de Italiaanse componist Gaspare Spontini. Het was het favoriete lyrische theaterstuk van haar moeder, dat aan keizerin Joséphine was opgedragen. Hortense had haar tranen niet kunnen inhouden toen de getergde Julia in de eerste acte voor de bordkartonnen. Romeinse tempel der Vestaalse Maagden haar verlangen naar haar geliefde bezong: Licinius, je vais donc te revoir? Hortense vroeg zich af of ze ooit Charles de Flahaut zou terugzien, wiens liefdevolle beloften haar op de been hielden.
De brieven van haar moeder opende ze steeds met een mengeling van blijdschap en ongerustheid. Joséphine leefde nog slechts voor haar zoon en dochter. En voor de weinige regels die Napoléon haar toezond. 'Je brief van de tiende heeft me juist bereikt, maar ik vond daarin niet de troost die ik ervan verwachtte; ik vond moedeloosheid die me veel verdriet heeft gedaan. Je bent toch nog door zoveel aan het leven gebonden. En als je ook maar een beetje om mij geeft, moet je toch kunnen begrijpen dat je me ongelukkig maakt door me zo makkelijk te willen verlaten? Wees flink, ma hère fille, en zorg goed voor je gezondheid. Ik ben ervan overtuigd zoals ik je berichtte, dat de aanbevolen baden je goed zouden doen. Praat er eens openhartig over met de Koning, hij zal je zeker niets kunnen weigeren, dat in het belang van je gezondheid is.' In de melodie van de woorden klonk haar zachte maar dwingende stemgeluid, dat iedereen bekoorde en ontwapende. Joséphine schreef haar dochter dat de baden van Plombières het beste voor haar zouden zijn. Zijzelf had besloten in juni niet naar Aken te gaan maar naar Aix-en-Savoie, dat nog verder lag dan Plombières. Ergens in Frankrijk konden ze elkaar treffen.De koningin stelde zich de lange reis voor, Lodewijk zou het nooit goedkeuren dat ze vertrok. Hoe lang was het rijden? Heen en weer geslingerd tussen de vrees voor haar echtgenoot en de bezorgdheid om haar moeder liep de koningin door haar vertrekken. Ze keek naar de spitsbogen van de kerk aan de overzijde van de straat. Ze had ze al een paar maal getekend, totdat ze zo neerslachtig werd dat het potlood uit haar hand viel en ze verlangde naar het einde van haar onhoudbare leven.
Omdat haar de moed ontbrak stelde ze het gesprek met de koning uit en zocht verstrooiing in haar literatuur. Ze las in Amsterdam niets dan gotische horrorromans, geschreven door de succesvolle Engelse auteur Ann Radcliffe[7] en liet de huivering over zich heen komen. Hoe aangrijpend was het lot van de mooie, deugdzame Emily die door de vileine schurk Montoni was opgesloten in diens sombere Castle Udolpho. Hoezeer herkende ze haar eigen lot in dat van de arme hoofdfiguur, overgeleverd aan de macht van haar wrede en grillige echtgenoot: And to Emily, who had been so tenderly educated, so tenderly loved, who once knew only goodness and happiness – to her, the late events, and present situation – in a foreign land – in a remote castle – surrounded by vice and violence – seemed more like the visions of a distempered imagination, than the circumstances of truth.[8]Het Koninklijk Paleis op de Dam werd voor haar een reëel onderdeel van de griezelroman: 'Het paleis was als dat van de inquisitie; men durfde niet hardop met elkaar te spreken, iedereen was angstig. Als abbé Bertrand bij me kwam hield ik het kort uit vrees dat hem bezoek nadelige gevolgen voor hem zou hebben.'Om de stank in haar kamers te verdrijven liet er ze voortdurend geurstoffen branden in bronzen, vuurvergulde parfumbranders die op de schouwen en commodes waren geplaatst. De Franse lijfarts zag hoe slecht de koningin er aan toe was. Hij waarschuwde de koning dat ze frisse lucht nodig had. Tot haar ontzetting negeerde Louis de opmerking, het had dus geen zin om over haar vertrek naar Plombières te beginnen..Toen de koning weer enkele dagen in Paviljoen Welgelegen doorbracht en haar zoon meenam, voelde de koningin zich eenzamer dan ooit. Zuchtend keek ze naar het portret van haar moeder dat tegen de kersenrode damasten wandbespanning was gehangen en naar de portretbuste van de overleden Napoleon Charles. Het gemis aan menselijke warmte scheen haar uit te hollen. Uit een gebeurtenis in haar mémoires blijkt hoe angstig en neerslachtig ze was: 'Op een nacht schrok ik wakker door een kanonschot. Ik luisterde scherp en daar klonk er nog een en weer. Ik riep mijn kamerdienaressen. Net als ik twijfelden ze niet aan de oorsprong van het geluid; daar werd een kanon afgevuurd! Het was middernacht. Waarom zouden ze op dit uur gaan schieten? Misschien was het wel een verrassingsaanval van de Engelsen. Ze hadden zich zeker meester gemaakt van Amsterdam! Bij dat idee klaarde mijn gezicht op. Je moet toch wel erg ongelukkig zijn om blijdschap te tonen bij de gedachte aan een andere machthebber en een andere gevangenis! Moge mijn vrienden, moge mijn kinderen, moge Holland me vergiffenis schenken: het is de enige blijk van egoïsme die ik mijn hele leven getoond heb. Het geluid dat een ogenblik mijn lijden verlichtte, was opnieuw te horen en nog eens. Een van mijn kamerdienaressen maakte een dienstknecht wakker. Hij ging de trap op naar de tweede verdieping in de hoop daar te kunnen ontdekken waar het kanongebulder vandaan kwam. Toen zag hij dat er een raam open stond, dat door de wind open – en dicht werd geslagen. De klap weergalmde onder de stenen gewelven en had mijn vergissing veroorzaakt.'Hortense glimlachte en bloosde om haar domheid. En even later ging iedereen weer slapen.
De koningin wilde de Franse ambassadeur Larochefoucauld spreken. Maar de koning die niemand vertrouwde, gaf haar slechts één keer toestemming hem te ontvangen en dan nog alleen in gezelschap van haar hofdames en officieren. Via Mme de Boubers stelde ze hem een vraag die haar onophoudelijk bezighield; was het waar – wat ze van Adèle hoorde - dat de koning zijn minister Van Maanen opdracht had gegeven om kwade geruchten over de koningin van Holland onder haar onderdanen te verspreiden? Hij beaamde het niet alleen maar zei dat Van Maanen zelfs bereid was om het te bevestigen.Hortense had nog gehoopt dat het allemaal op een misverstand berustte maar nu ze er zeker van was stortte ze in. Nu begreep ze de vreemde reacties van de mensen ten volle. Men hield haar voor een lichtzinnige vrouw die het Parijse nachtleven prefereerde boven de zorg van haar kinderen! Er werden obscene plaatjes verspreid; het volk amuseerde zich graag met roddels over hoog geplaatsten. Hortense snakte naar adem; ze had een religieuze opvoeding genoten van de kuise Mme de Campan, ze was een voorbeeldige leerlinge van haar instituut geweest en ze bleef haar man nog altijd trouw, al was hij de laatste die het verdiende. Ze vroeg zich vertwijfeld af hoe ze haar naam ooit kon zuiveren als ze als een gevangene in het Paleis op de Dam moest leven? Onder deze omstandigheden wilde ze zich niet in het openbaar vertonen. Ze wilde geen Amsterdammer meer zien.
Het leek of de lucht in de hoofdstad nog verstikkender werd. Ze verlangde naar de ijle atmosfeer van het hooggebergte, waar ze zich gezond en vrij voelde. De ingewortelde vrees voor haar man had Hortense er van weerhouden hem in hun paleis aan te spreken. Als hij zijn ogen op haar richtte voelde ze zijn inwendige razernij, die achter een koud en angstaanjagend masker woedde. Maar na zijn terugkeer uit Haarlem vatte ze al haar moed samen en liep langzaam naar de Zuid Galerij. In zijn appartement gekomen ging ze tegenover hem zitten en zei dat ze aan het einde van haar krachten was gekomen. Ze wilde Amsterdam verlaten om elders frisse lucht in te ademen.
De koning uitte vele bedenkingen. Hij realiseerde zich echter dat hij Eugène de Beauharnais beloofde Hortense toestemming te geven zijn zijde te verlaten als dat medisch noodzakelijk was. Bovendien was hij te zeer in politieke conflicten met zijn broer gewikkeld om lang met zijn vrouw te discussiëren. Uiteindelijk stemde hij geërgerd toe; ze mocht voor enige tijd naar Paleis Het Loo op de Veluwe. Maar hij hield haar zoon bij zich in Amsterdam.
Ze kuste Napoleon Louis en liet hem als een kleine gijzelaar achter bij Mme de Boubers, die altijd goed voor hem zorgde. Wat zou zijn vader allemaal over haar vertellen tijdens haar afwezigheid? Totaal verzwakt begon ze in gezelschap van haar kamerheer Marmol en haar hofdame mevrouw van Renesse aan de tocht naar het Gelderse buitenverblijf. Zodra de stadspoort achter haar lag opende ze het raampje van haar rijtuig en ademde diep.
[1] Hortense, mémoires
[2] Zie voor het verblijf van Hortense in Amsterdam o.m. 'Het Paleis op de Dam' de geschiedenis van het gebouw en zijn gebruikers door M.G. Emeis, 1981 en: 'Stadhuis van Oranje' onder redactie van Eymert-Jan Goossens, 2005 [3] Uit de herinneringen van Garnier, de paleisintendant.
[4] Citaten uit collectie kranten van de Koninklijke Bibliotheek, Den Haag
[5] Hortense, mémoires
[6] Hortense, mémoires
[7] Ann Radcliffe (1764-1823): 'The Mysteries of Udolpho' was een van de eerste gotische romans, een meesterwerk in zijn soort. Radcliff's werk had grote invloed op o.a. Edgar Allan Poe, Le Marquis de Sade en Sir Walter Scott. [8] Vertaling: 'Emily, die met zoveel zorg, met zoveel liefde was grootgebracht, en die eigenlijk alleen maar goedheid en geluk had gekend – Emily leken de recente gebeurtenissen en de huidige situatie – in een onbekend land, in een afgelegen burcht, omgeven door grofheid en geweld – meer een visioen van een overspannen verbeelding dan de weerslag van waarachtigheid.'
Copyright Thera Coppens