Joseph Benoît Suvée en het neoclassicisme
Het neoclassicisme – een kunststroming die van eind achttiende tot in het eerste kwart van de negentiende eeuw duurde – valt voor een groot deel samen met de periode waarin Nederland en het huidige België een staatkundige eenheid vormden; eerst onder Frans bewind en vanaf 1815 onder koning Willem I van Oranje.De tentoonstelling Joseph Benoît Suvée en het neoclassicisme die eind vorig jaar veel bezoekers naar het Groeningemuseum te Brugge trok, is vanaf 2 februari in het Rijksmuseum Twenthe te zien. Noord Nederlandse schilders treft men er niet aan; het neoclassicisme kwam bij ons nauwelijks tot bloei. Maar onder de bezielende leiding van de Brugse meester Suvée leverde Zuid Nederland een aantal belangrijke vertegenwoordigers van deze stroming. Na 1815 werden ze onderdanen van de Nederlandse koning, die een kunstenaar als de Bruggeling Odevaere tot 'Hoogst deszelfs Schilder' benoemde.Toen Zuid Nederland zich in 1830 met geweld van het noorden losscheurde, was het neoclassicisme uitgekabbeld. De gelauwerde vertegenwoordigers van de stroming raakten in de vergetelheid. Toch heeft deze periode ons een paar meesterwerken nagelaten. 'De ontdekking van de tekenkunst' door Joseph Benoît Suvée vormt daarvan het ikoon.
Joseph Benoît Suvée - De ontdekking van de tekenkunst, 1791
(fotografie Groenigemuseum, Brugge)
Toen de twaalfjarige Suvée (1743-1807) zich als leerling van Matthias de Visch aan de Brugse tekenacademie liet inschrijven, was heel Europa in de ban van de opgravingen die in Rome, Herculaneum en Pompeï kunstwerken van de Oudheid aan het licht brachten. Schilders, beeldhouwers, architecten, dichters en rijke toeristen trokken over de Alpen naar Italië om de wonderen met eigen ogen te zien. Hun verering voor de puurheid van de klassieken vond zijn neerslag in de kunst. Van de leerlingen van de Brugse tekenacademie werd niet alleen verwacht dat ze konden lezen, schrijven en rekenen, ze moesten vooral de klassieken kennen. In de eerste klas kopieerden ze prenten en tekeningen, in de tweede gipsafgietsels van klassieke sculpturen als de Medici Venus, de Laocoön en de Borghese gladiator. In de derde klas mochten ze pas naar een levend model gaan tekenen. Al die tijd werden ze tot prestatie aangespoord door het uitloven van prijzen. Joseph Suvée behaalde de hoogste onderscheiding en werd in 1764 uitverkoren om in Parijs aan de Académie Saint-Luc zijn opleiding voort te zetten. Daarmee was een academische droomcarrière begonnen; Suvée stapte over naar de prestigieuze Académie Royale de Peinture et de Sculpture en blonk daar zozeer uit, dat hem de felbegeerde Prix de Rome werd toegekend.
De eenstemmige uitslag van de jury wekte de woede op van zijn jonge collega Jacques Louis David, die door de Bruggeling voorbij was gestreefd. Het zou nooit meer goed komen tussen de twee.
Na de voltooiing van zijn 4-jarige opleiding in Rome verwierf Suvée een aanstelling aan de Académie Royale te Parijs als historieschilder en Peintre du Roi. Hij werkte en woonde met zijn gezin in de ateliers van het Louvre en genoot de bescherming van de koning. Suvée had daarmee de top bereikt.
Zijn historiestuk 'De ontdekking van de tekenkunst' maakte furore op de Salon van Parijs. Het typisch neoclassicistische meesterwerk brengt een passage uit de Historia Naturalis van Plinius de Oude in beeld. Dibutades de legendarische dochter van een pottenbakker uit Corinthië, tekent op de muur van de werkplaats de omtrek van het schaduwbeeld van haar geliefde, zodat hij ook na zijn vertrek nog bij haar zal zijn. Daarmee was de tekenkunst geboren. Het schilderij beantwoordt met zijn forse formaat aan alle eisen van het neoclassicisme: het antieke verhaal, de theatrale, in diagonalen opgebouwde compositie en de zuivere lijn waarmin de gestalte van Dibutades tegen het donker is geplaatst. In de opgeslagen ogen van haar geliefde weerspiegelt zich de verheven aandoening, die de bezoekers zo waardeerden.
Toen Suvée ten tijde van de Franse Revolutie in Parijs werd vereerd met een benoeming tot directeur van de Académie de France in het Palazzo Mancini te Rome, ontstak zijn rivaal David in razernij. Deze schilder die als Jacobijns verkozene in de Conventie zetelde, schold op 'l 'horrible aristocrate Suvée' en pleitte met succes voor de opheffing van de Académie de France in Rome.Suvée vond daar geen emplooi meer maar met het aantreden van Napoleon Bonaparte veranderde zijn positie. In 1801 vertrok hij naar Rome, herstelde de Académie de France in ere en vond daarvoor een nieuw onderkomen in de Villa Medici. Sindsdien wijdde zich vol toewijding aan de opleiding van zijn pupillen. Zes jaar later stierf Suvée 'subitelijk' in Rome. Zijn invloed op de neoclassicistische kunstenaars van Zuid Nederland kan nauwelijks worden overschat; hij leidde minstens elf Brugse schilders op en trad hij op als beschermheer van vijf beeldhouwers. Op de tentoonstelling zijn werken te zien van zijn leerlingen als Joseph Ducq, Joseph Denis Odevaere, Jan Robert Calloigne en Joseph Meulemeester.
Naast de schilderijen en krachtige figuur- en landschapstekeningen van Suvée trekt vooral het werk van zijn leerling Joseph Denis Odevaere (1775-1830) de aandacht. Het monumentale 'Lord Byron op zijn sterfbed' (1826) valt op door zijn koloriet. Een olielamp verspreidt een oranjegele gloed over het lichaam van de stervende dichter. Odevaere liet zich in de keuze van zijn onderwerp beïnvloeden door het filhellenisme, de vrijheidsstrijd van het Griekse volk tegen de Turken. De beroemde dichter Lord Byron schaarde zich in 1823 als vrijwilliger aan de zijde van de lokale bevolking en bezweek daar een jaar later onder aan koortsen. Odevaere die ook les kreeg van de Franse schilder David, liet zich uit bewondering voor diens fameuze werk 'Dood van Marat' (1793) in houding en belichting door dit werk inspireren. Achter Byron biedt een geopend gordijn zicht op de baai van Messolonghi en Griekse tempels. Byron ligt op een donkergroen bed waarvan de onderkant versierd is met de titels van zijn werken als Ode to Napoleon en Childe Harolds pilgrimage. Het doek veroorzaakte zeker beroering onder de vrijheidslievende Belgen waarvan velen plannen koesterden om zich van de Nederlandse koning te ontdoen.
Het schilderen van historiestukken stond in de tijd van het neoclassicisme in hoog aanzien; het leverde veel meer geld op dan een gewoon portret. Daar stond tegenover dat historiestukken in de Salons onderworpen waren aan strenge academische eisen. Een verstandig schilder moest zich conformeren. Franciscus Josephus Kinsoen (1771-1839) oogstte op de Parijse Salon van 1817 veel lof met een fors historiestuk 'De dood van de vrouw van Belisarius'. Maar om een inkomen te verwerven, was bewondering niet genoeg. Kinsoen nam daarom velerlei portretopdrachten aan. Op dat gebied kon hij zich vrijer uiten, wat de spontaniteit van zijn werk bevorderde. Johannes Immerzeel prijst in zijn 'Levens en werken der Hollandsche en Vlaamsche kunstschilders' Kinsoen uitvoerig: 'Alle zijne portretten onderscheiden zich door de bevalligheid der houding, een malsch penseel, een schitterend koloriet en de treffendste gelijkenis.'Op de tentoonstelling in Enschede charmeert Kinsoen met een portret van de Franse zangeres Marie-Joséphine-Emilie Lafont-Porcher, de ravissante echtgenote van een violist. Onder haar vereerders telde ze de schrijvers Alexandre Dumas en Chateaubriand. Om haar intellectuele kant te benadrukken gaf de schilder Mme Lafont als attribuut een lorgnet. In stofuitdrukking toont Kinsoen zich een meester: de crèmekleurige zijden 'blonde kant' langs de brede pelerinekraag is bijna voelbaar zacht. Immerzeel verzucht echter in zijn boek: 'Jammer, dat een kunstenaar van zoo grote verdiensten niet meer dan eene enkele historiële schilderij vervaardigd heeft.'
Joseph Ducq - Portret van Mary Lodge, 1818
(fotografie Groenigemuseum, Brugge)
Van Joseph Ducq (1762-1829) is een verzameling studietekeningen te zien, die een helder zicht geven op de werkwijze in het atelier. Eerst maakte hij de compositieschets voor zijn historiestuk, waarin de naakte gestalten hun plaats kregen. De Grieks/Romeinse gewaden werden op een houten pop gedrapeerd en afzonderlijk getekend. Naar aanleiding van deze gewaadstudie werden de figuren tenslotte aangekleed. Ducq verwierf met 'De terugkeer van Scipio's zoon' in 1800 de tweede plaats in de wedstrijd voor de Prix de Rome, een plaats die hij moest delen met Jean Auguste Dominique Ingres. Beiden bezochten in Rome de Académie de France waar Suvée hen in zijn atelier hartelijk ontving. Suvée is herhaaldelijk geportretteerd o.a. door Ingres, Adelaïde Labille-Guichard (1749-1803) en niet te vergeten door hemzelf. Het meest sprekend is de bijna karikaturale tekening, die François André Vincent (1746-1816) van Suvée maakte. De meester is op de rug gezien, gekleed in een schildersjas. Het haar draagt hij bijeengebonden in een staart. In het bekende handboek van Van Eynden en Van der Willigen lezen we: 'Het genoegen gehad hebbende, van den heer SUVÉE te Rome te ontmoeten, hebben wij hem niet alleen als een' achtenswaardig Kunstenaar, maar ook als een zeer hupsch mensch leeren kennen.'Na de dood van Suvée richtten zijn leerlingen in het Romeinse Panthéon een gedenkteken voor hem op. Nu krijgen de museumbezoekers in Enschede de kans het werk van een 'hupsch mensch' te herontdekken.
Copyright Thera Coppens
Verschenen in: Museumtijdschrift jan/febr. 2008