Als ik mijn ogen open doe verandert er niet zoveel. Het slapen gaat door in mijn hoofd. Ook als ik een douche heb genomen en mijn sandalen vastgesp voel ik me loom. Ik zie hoe Wim voor de spiegel staat en een intens bleke man in een korte broek en T- shirt ontevreden bekijkt. Wat ziet hij er hier in de tropen ontheemd uit. Zijn bijna onafscheidelijke zwarte hoed en rode wollen sjaal heeft hij op een donkere decemberdag achtergelaten op onze kapstok in Baarn. En tijdens de reis - die ruim vierentwintig uur duurde - heeft hij niet één keer een pijp opgestoken. Voor we uit ons huis vertrokken zette ik een kerstboompje in een pot op de rand van de open haard. Iets van de kerstsfeer moet daar toch aanwezig zijn. Ook al zijn we er zelf niet, op 25 december.
Als we de gordijnen openschuiven valt een verblindend licht de hotelkamer in. De ramen zijn aan de binnenkant beslagen. Bij het eentonig zoemen van de airco zie ik links iets van een gelige rivier. Zou dat de Amazone zijn? Recht voor me de daken van gebouwen waarop een rij forse, zwarte vogels zit. Te groot voor kraaien. Ze hebben hoge schouders en kijken strak voor zich uit. Eén van hen zet zich met sterke klauwen af op het dak en ontvouwt een rafelige verenpracht. Een zwarte schaduw schuift over het beton als hij in de richting van de oever wegzeilt.
'Kijk, gieren,' zegt Wim toonloos.
We lopen door de lounge van hotel Beiro Rio dat aan de rand van de krottenwijk ligt. Toen we van het vliegveld kwamen en de auto voor de ingang stopte moesten we direct naar binnen. Niet alleen buiten rondwandelen: toeristen zijn zonder begeleiding onveilig in Amazonië. Op dringend advies hebben we alle tekenen van welvaart afgelegd: onze horloges, mijn gouden halskettinkje en zelfs onze gouden trouwringen moesten in Holland worden achtergelaten. Ik draag mijn oudste shirtje en een versleten spijkerbroek. Onze schoudertas hebben we ook niet bij ons. Op mijn rug bungelt een katoenen reclame-rugzakje van Cora Kemperman waarin een goedkope camera zit, niet groter dan een pakje sigaretten. De glazen deuren schuiven open en de vochtige, tropische atmosfeer omsluit me; het is een hitte waarin je kunt gaan liggen zonder iets te hoeven of te willen. Motorfietsen, auto's en open vrachtwagens waarop gigantische geluidsboxen salsa muziek over de stad laten schallen, denderen voorbij. Een broodmager paard strompelt voor zijn kar, je kunt de gewrichten onder zijn grijze vel zien verschuiven. Mijn man zet zijn goedkoopste zonnebril op en ik hoor hem denken: wat doe ik hier?
Als reizigers deden we nooit iets half: we zwierven door Portugal van noord naar zuid, we bezochten alle Italiaanse renaissancesteden. In de lente zijn we in Praag in het najaar in Parijs. We kennen elke brug van Brugge, we houden van de duinen van Vlieland, de kusten van Malta en we lopen soms acht uren lang door Wenen, Sevilla, Keulen. Heel Bourgondië, de Bretonse stranden, het meer van Annecy en de vulkaanwanden van Satorini kennen we. Maar buiten Europa kwamen we niet. Terwijl vrienden 's winters even wat zon gaan halen in Shri Lanka, of ons kaarten sturen uit Vietnam, Tibet en Australië zetten wij onze ontdekkingen voort in de Oude Wereld. Daar lieten westerse dichters, schilders, filosofen en schrijvers hun sporen na en daar blijkt steeds dat een mensenleven te kort is om alles te bewonderen en te overdenken. Dat wij als diep gewortelde Europeanen de kersttijd zouden doorbrengen in Brazilië aan de Amazone leek niemand een goed idee.
'Ik wil je niet bang maken maar neem je medicijnen in? Daar wordt je wel misselijk van maar dat is beter dan malaria oplopen,' zei de één. 'Hou er rekening mee: als je de aansluiting in Sao Paolo mist, moet je een dag op het volgende vliegtuig wachten,' zei de ander. 'Ze steken je daar voor een fototoestel overhoop. Ze hebben speciale bijltjes waarmee ze je vinger afhakken om je trouwring te stelen. Je krijgt sowieso diarree. Pas op: er is daar een levendige, illegale handel in organen. Alle honden lopen er los, ben je wel tegen hondsdolheid ingeënt? En tegen gele koorts? Stop je paspoort in je onderbroek en je geld in je sok! Het kluisje in je hotelkamer kan opengebroken worden. Je blonde haren moet je altijd onder een petje stoppen.' En. En.
Mijn dochter leende me gniffelend haar katoenen safarihemd, een rare tropenbroek en een set om na een slangenbeet je ader af te binden. Mijn zoon gaf me een kaki-kleurig petje. Ze schudden af en toe hun hoofd en zeiden: 'We zien jullie al in het oerwoud. Jut en jul in de jungle.'
Nooit zou mijn man die reis voor zijn plezier hebben ondernomen. Kon het niet per boot, zoals de dichter Slauerhoff het deed? We rekenden uit hoeveel maanden de zeereis ons ging kosten en sloten die mogelijkheid uit. Wim zou er - met zijn intense vliegangst - duizend gulden voor hebben neergeteld om niet over de oceaan te hoeven vliegen. Maar er was een aanleiding om te gaan die, hoe klein ook, sterker bleek dan alle angst en afkeer bij elkaar. Ze heet Maira en ze is twee jaar. Ze zegt opa in het Portugees en in het Hollands. Door de telefoon hoor je haar stemmetje en op de foto's kijken haar diep donkerbruine ogen wijs en lief. Een waas van stijf gekruld blond haar omgeeft haar bruine gezichtje. 'Volkomen objectief gezien,' zegt Wim ernstig nadat hij haar op de Aeroporto Internacional Val de Cans in Belém op zijn arm heeft genomen, 'is mijn kleindochter het mooiste en intelligentste kindje dat er is.'
En daarom zijn we in Belém, een stad van 1.20.000 inwoners aan de monding van de Amazone. Daar werkt de oudste zoon Marcel in de sloppenwijken bij Cedeca Emaús het Centro de Defesa da crianca e do adolescente, een organisatie die de rechten van het kind verdedigt. Daar heeft zijn vrouw Eliane met weinig middelen een kleine school Moaraná opgericht waar ze straatarme kinderen gratis onderwijs geeft om te voorkomen dat ze zich bij gebrek aan opleiding en inkomen bij criminele jeugdbendes aansluiten of in de prostitutie belanden. In Belém zie je maar weinig toeristen. De beste tijd om de stad te bezoeken is december. Dan is de extreme drukte rond de Círio de Nazaré - de grootste Maria-processie ter wereld - voorbij, de ergste hitte wijkt en de regentijd is nog niet doorgezet. En wat voor ons het belangrijkst is: Marcel en Eliane hebben dan een week kerstvakantie. Het leek me ook logisch met kerstmis naar Belém te gaan als vreemde pelgrimage naar een stad, die door de Portugezen vernoemd werd naar Bethlehem, geboorteplaats van Christus. De conquistadores die in 1611 deze nederzetting aan de baai van de Rio Guama stichtten, dachten daarbij vol heimwee aan de blanke Torre de Belém aan de Taagmonding in Lissabon, eeuwenlang een herkenningspunt voor zeevaarders. Daar werden tranen vergoten bij het afscheid nemen, daar vloeiden opnieuw tranen bij terugkeer van een zeereis die twee jaar duurde. Dit tweede Belém was gesticht door de Portugese koning Hendrik de Zeevaarder. Wim en ik zijn dus nu in het derde Belém beland, ver van de plaats waar de ster bleef stille staan.
Hier in Brazilië wordt de geboorte van Christus eveneens herdacht. Bij de ingang van het hotel staat een kunststof kerstboom die met een electronisch geluid Holy Night Silent Night jengelt zodra er iemand langs loopt. En op het dak van een liftkoker zag ik een levensgrote beeldengroep van Jezus, Maria en Jozef in hun stal. De naam van Bom Jesu knippert in gouden neonletters aan en uit.
De portier roept een taxi voor ons. Hij zegt nog iets tegen de chauffeur en gooit de deur achter ons dicht. Als Wim hem het briefje met het adres van Marcel geeft maakt hij zijn ogen met moeite los van de mini-televisie die naast zijn stuur is gemonteerd. 'In Guama,' leggen we uit als hij zonder uitdrukking op het papiertje blijft kijken. 'Guama,' herhaalt hij en stort zich vol gas in de verkeersstroom. Een fietser met een kind achterop laat zich op het nippertje opzij vallen om de taxi te ontwijken. Daar zijn de hekken van de markthallen die ik me herinner van de heenrit. En dat moet de universiteit zijn waar onze schoondochter pedagogiek studeert. Daarna is er geen enkel herkenningspunt meer. De chauffeur heeft de geplaveide straten verlaten en rijdt nu, zonder vaart te minderen, over straten van rode aangestampte leem. De huizen zijn met slordige massa's specie gebouwd van betonblokken of ruwe bakstenen. Vrouwen en kinderen slenteren tussen loslopende honden op blote voeten langs de huizen. Sommige meisjes in sexy strakke jurkjes voeren luidkeelse monologen tegen een mobiele telefoon, die vreemd contrasteert met de sfeer van armoede. De chauffeur steekt het briefje uit het raam en vraagt voorbijgangers de weg. Het valt ons op dat ze allemaal een andere kant op wijzen. Er zijn nu geen stenen huizen meer. Houten krotten leunen tegen elkaar. Voor de deuropening hangen wat jongens met ontbloot bovenlijf rond, die geroutineerd door hun knieën buigen om de passagiers te taxeren. De bouwvallen die zich hier overeind houden vormen nauwelijks een straat en van huisnummers is al helemaal geen sprake. 'We zitten goed fout,' mompelt mijn man op de voorbank met zweet op zijn voorhoofd. Voor de ramen blijven donkere gezichten ons volgen ook al rijdt de chauffeur - de blik zijdelings op zijn televisie gericht - verder over hobbels en kuilen. Alle vensters en deuropeningen zijn afgesloten met tralies. Soms knipperen er lichtjes aan en uit Felize Natal. 'Ola! Rua Ezeriel?' Een man op een plastic kruk met borsthaar als een oerwoud begint nu overtuigend te wijzen: rechtdoor, daar een hoek om. Hij kijkt naar Wim en knikt: 'O Holandês?!' 'Holandês!' zeggen we opgelucht. 'Marcelo!' roept de man. De naam klinkt als een muziekinstrument dat gaat zingen: 'Sim,sim Marcel!' zeggen we.
Even later stopt de taxi tegen het hek van hun woonhuis. Maira staat te springen achter het smeedwerk: 'Opa! Opa!'. De taxichauffeur wacht tot er betaald is en beduidt dat we snel naar binnen moeten gaan. Hij rijdt pas weg als het hek achter ons is gesloten.
Achter het huis ligt een ruime patio omgeven door ruim vier meter hoge muren. Een boom in het midden ontvouwt een geurig bladerdak. Er staan koele drankjes klaar en Maira speelt in een bak water. Haar moeder Eliane heeft een donkere huid en zwart kroeshaar. Haar gewelfde jukbeenderen verraden haar indiaanse afkomst. Met onnavolgbare trots controleert ze de mensen en dingen in haar omgeving. Het straatarme kindermeisje gaat stil en verlegen haar gang in het donkere huis. Ik volg Eliane's expressieve gebaren aandachtig, het Braziliaans dat ze spreekt kan ik niet verstaan en geen mens beheerst hier de Engelse taal. We communiceren met veelzeggende blikken, wat woorden van mijn cursus Portugees en een toetje van Frans, Italiaans en Spaans. Met een weldadig gevoel zit ik daar in de hitte, zonder tijdsbesef. Hoe laat is het hier? Hoe laat zou het zijn als we in Holland waren gebleven? Misschien is de dag net begonnen of verraadt de perzikkleurige hemel dat de nacht in aantocht is? 'Dat is je jet-lag,' zegt Marcel, 'die moeheid houd je nog wel een paar dagen.' Wat het ook is ik heb er vrede mee. Geen horloge, geen honger, geen slaap, geen opwinding, alleen een diepe tevredenheid omdat we eindelijk bij elkaar zijn en de Grote Plas zijn overgestoken. Zelfs de muggen die op mijn blote enkels neerstrijken maken me niet echt ongerust. Marcel zegt dat malaria hier nog maar zelden voorkomt. Wel landinwaarts in de oerwouden van Amazonië.
Maira zingt een kinderliedje in het Portugees, ze loopt op blote voetjes gedisciplineerd in het rond en klapt in haar handen. Het klinkt heel melodieus, onbegrijpelijk vertrouwd. Zoals 'Van je ras ras ras rijdt de koning door de plas.' Maar dan anders. Het liedje speelt door mijn hoofd als ik die nacht in mijn hotelbed in slaap val, diep en droomloos.
Na een lang weekend zijn we aardig thuis in de Nieuwe Wereld. We hebben op zaterdagmiddag de 5.2 ha grote dieren- en plantentuin Museu Emilio Goldi op de dure Avenida Magelháes Barata bezocht, een studiecentrum van de flora en fauna van Amazonië. Maira lacht om de otters die als kwajongens in een bassin rondzwommen. Een kolibri peurt honing uit een rode bloem. Een panter zonder staart kijkt me achter zijn tralies waardig aan, alsof er geen gevangenschap bestaat. Er bloeien meer dan vijftienhonderd plantensoorten en tussen de parabomen scharrelde een leguaan. Het is moeilijk voorstelbaar dat al die dieren hier op de eilanden nog in het wild leven. Op zondagmiddag kon Wim eindelijk met zijn kleindochter aan het handje door een park wandelen - een wens die hij in Holland zo vaak had geuit als hij andere grootouders met hun kleinkind zag spelen. We liepen met Maira over de streng bewaakte paden van het riante Parque da Residêntia, waar tientallen soorten orchideëen bloeien en de mango's met doffe plofjes uit de bomen vallen. Opa kocht een ijsje voor haar, alsof het een vaste gewoonte betrof. Op het zondoorstoofd pad klonk het onwezenlijke 'Ho!Ho!Ho!' van Papa Noel die zijn bel liet klingelen en in zijn warme kerstman-pak met baard iedereen een: Felize Natal toewenste.Het is bijna kerstmis. Gewoonlijk bestel ik nu kalkoenpoten bij de poelier en overleg ik met mijn dochter welk dessert ze zal maken. Ik kreeg een e-mail van haar waarin ze meldde dat ze vanuit de trein de eerste sneeuw op de velden had gezien. Ik heb bijna heimwee naar die korte, donkere dagen.
Ons Hotel Beira Rio ligt volgens de bewoners van Bélem op een onmogelijke plek aan de rand van de sloppenwijk die een permanente, zoetige lucht van bederf verspreidt. Maar het hotel staat met de achterkant naar de armoede en ziet aan de voorzijde uit op het schone zwembad en de wijde Rio Guama - een van de vele aftakkingen van de Amazone. Boven het geelbruine water is op houten palen het met riet afgedekte restaurant Marulho gebouwd, dat een grote aantrekkingskracht uitoefent op welgestelde families. Hier klinkt altijd Zuid-Amerikaanse muziek, bedwelmend en erotisch als de mensen zelf. Geen van de gerechten op de kaart vertoont overeenkomst met bekende woorden. De eerste avond bestellen we pato wat een Amazone eend blijkt te zijn die in een gelige soep drijft. Het fruit is verrukkelijk zonder dat we er een bekende smaak in herkennen. 'Laten we manicoba nemen,' stelt Wim op zondagavond voor. 'Wat is dat dan, manicoba?' Hij weet het niet. 'In elk geval iets authentieks van het land.' We bekijken onze geurige ovenschotel waarin een soort stoofvlees en donkergroene, spinazie-achtige bladeren drijven. Op je tong tintelt het, alsof er leven in zit. Je moet er veel tapioca bij eten, het meel van de maniok, dat nog het meest op zaagsel lijkt. Het ijsje toe is het lekkerst van alles: açai een bruinpaarse vrucht vol vitamine met een stroef, verleidelijk smaakje waarin ananas, banaan, mango, perzik onbegrijpelijk samenvallen. De bootjes die over het water glijden worden steeds donkerder. Het water krijgt meer tinten door de sterrenhemel er boven. Morgen is het maandag. Dan gaan Marcel en Eliane nog een dag werken. Maar daarna begint de kerstvakantie die we met de hele familie zullen doorbrengen op het eiland Marajó. Voor maandagmorgen bestellen we een Engels sprekende gids, die ons de stad zal laten zien. De kathedraal, de opera, het museum, het paleis. Ik verheug me er op: eindelijk weer wat cultuur.
Na het ontbijt met schijven ananas en een verrukkelijke cupuaçu-shake in de gekoelde eetzaal wachten we op de gids. Het blijkt een wat oudere vrouw te zijn met een fors postuur die aan astma lijdt. Ze stelt zich voor als Germaine en spreekt alleen Portugees en Frans. Aan haar bewegingen kun je zien dat ze vroeger heel mooi is geweest. Nog steeds draagt ze haar volle boezem met trots en draait bijna voortdurend met haar achterste. Ik kom er in de loop van de ochtend achter dat haar moeder uit Rusland kwam en haar vader uit Frankrijk. Amazonië is een smeltkroes van nationaliteiten en rassen waar vrijwel geen discriminatie heerst. Mopperend over de hitte hijst Germaine zich in een busje en vraagt wat we willen zien. 'De kathedraal,' zegt Wim. Ze schudt haar hoofd: 'Het is maandag. Dan is de kathedraal dicht.' Ze hoest achter haar hand: 'Het museum en de opera dan,' zeg ik. 'Museum? Het is maandag. Dan is het museum dicht. En de opera en het paleis ook.' Wim wijst op een papier dat men ons na betaling in het kantoortje heeft gegeven: 'Hier staat het: bezoek aan de kathedraal, het paleis, het museum en de opera.' Ze haalt haar schouders op en zegt met een kalme glimlach: 'Dan moet je morgen gaan. Niet op maandag.' 'Maar morgen gaan we naar Marajó!'
De chauffeur start het busje en begint schijnbaar doelloos door de stad te rijden. We komen door luxe villawijken en een winkelcentrum waar druk kerstinkopen worden gedaan. Als ik aan de ellende in de krottenwijken denk overvalt me een niet te onderdrukken woede. Waarom doet niemand er iets aan? Waarom moeten wij in Holland acties ondernemen om geld voor de kinderen van Belém te verzamelen? Hier is immers geld genoeg. Bij een kruispunt staat een opgeblazen plastic kerstman Ho!Ho!Ho! te roepen. Ze zijn gek, corrupt, onmenselijk van onverschilligheid. Germaine overlegt op de voorbank met de chauffeur en draait zich dan om: 'Willen jullie de Ver-o-Peso zien?'
Dat willen we wel zien. De beroemdste markt van heel Brazilië. Vermaard om zijn tovermiddeltjes van de indianen! Mijn woede begint te zakken. Ze bekijkt ons kritisch: 'Niets duurs om? Geen horloge geen ringen. Bom. Maar geen camera's mee en dicht bij mij blijven.' De rit gaat in de richting van de haven. Op elke straathoek ontvouwt zich een sierlijke boom met geplooide bladeren die er uit zien als avondjaponnen uit de vijftiger jaren. Het plaveisel is beschilderd met gele, zwarte en aarderode patronen. 'Indianen kunst,' wijst ze. Ik zie dezelfde vormen en kleuren op autobussen. Dichter naar het water wordt de drukte chaotisch. Gemotoriseerde bakfietsen, brommers, luxe auto's en schichtige paarden. Alles wringt zich naar de oever van de rivier, waar gieren boven rondcirkelen. Als we een parkeerplaats gevonden hebben in de buurt van de eerste marktstallen waarschuwt Germaine: 'Allons, maar voorzichtig! Kijk steeds om je heen. Alles in de auto laten.'
Tamelijk gedwee stappen we uit. We wandelen de menigte marktgangers tegemoet. Wim is inmiddels zo gebruind dat hij met zijn donkere wenkbrauwen en verfomfaaide linnen petje voor een Braziliaan door kan gaan. Hij heeft tot mijn verbazing dezelfde manier van lopen aangenomen, een beetje lui en macho. De rug van zijn handen houdt hij naar voren. Maar mijn halflange blonde haren vormen een signaal voor alle voorbijgangers en ik heb ook nog een zwarte rok van transparant katoen aan omdat ik dacht dat we naar de kathedraal, het paleis en de musea zouden gaan. Er is echter zo overweldigend veel te zien dat ik alle blikken gauw vergeet. We begeven ons tussen de wrakke, houten tafeltjes waar mensen iets proberen te verkopen. Het is in het begin erg onduidelijk wat het is. Fruit geurt naar groente, groente heeft onbekende kleuren en kan ook een noot zijn. Verderop lijkt het donkerder te worden. De tafeltjes staan steeds dichter op elkaar onder vuil, gescheurd tentzeil. Daaronder heerst een ondragelijk stank en hitte. Door vliegen bedekte hompen vlees, wegzijpelend water en een pan waarin iets staat te zieden en sissen. De mensen zijn hier door het hopeloze van de armoede getekend; ze missen tanden en hebben grote gaten in hemden en broeken. Tegen de rand van het tentzeil ligt een dood poesje, het kopje is vermorzeld. Langzamerhand beginnen mijn ogen aan de schemering te wennen en kan ik beter de koopwaar bekijken. Een man zit op een kruk en raspt eindeloos wortels: 'Volksvoedsel nummer één: oerwoudwortel of Maniok,' zegt Germaine. Ik heb deze tapioca in restaurant Marulho de smaak daarvan leren kennen. Bij elk gerecht komt het op tafel. Germaine begint er nu zelf plezier in te krijgen. Ze laat trots planten en bloemen zien, begroet iedereen met een brede glimlach en wiegt naar de plek waar mensen bezig zijn een groene drab door een soort gehaktmolen te persen. Er komt een walgelijke stank vanaf. Ze vertelt dat het de bladeren zijn van de manicoba. 'Als de bladeren fijn zijn gemaakt moeten ze worden gekookt. Zeven dagen lang.' Zeven dagen lang? We volgen de blauwgrijze slierten damp die uit de sissende kookketels opstijgen. 'Dat moet,' zegt Germaine 'om het gif er uit te krijgen. Er zit gif in en als je dat naar binnen krijgt trekt je keel samen en stik je.' Ik kijk op een afstand naar de spinazie-achtige brij waarin een vrouw met een lange stok roert. 'Na vijf dagen koken kun je het eten als groente,' vertelt onze gids 'het is een streekgerecht; Manicoba.' Ik zie hoe Wim met een ruk opkijkt en zijn hand op zijn maag legt: 'Ik geloof dat we dat gisteravond hebben gegeten! Manicoba. Zou het wel vijf dagen zijn gekookt?'
'Dat hoop ik voor je, senhor' antwoordt Germaine ironisch. Ze laat haar zware oogleden als rolluiken zakken en haar lach klinkt als de donder die wordt gevolgd door een hoestbui.
Ze port me met haar elleboog in mijn zij en geeft me een langwerpige vrucht: 'Nou, wat vind je er van?' Ik heb geen idee welke vrucht het is. Ze houdt vol: 'Waar lijkt hij op? Nou? Les organes van de man, zie je wel?' De marktvrouw lacht breed en in innige verstandhouding pakt ze een andere vrucht; 'En dit... zie je waar het op lijkt? Ze brengt de twee vruchten bij elkaar en maakt een veelzeggende beweging. Ik kijk enigszins verwilderd van mijn man naar Germaine en herinner me op tijd wat Marcel vertelde: de sexualiteit ligt in Brazilië op straat. Niemand schaamt zich ervoor! Het is heel gewoon er grapjes over te maken. Iedereen is heel open over sex. Ik glimlach; nou niet bekrompen doen, het is hier tenslotte geen Purmerend. En daar heb je de vogeltjesmarkt, er jubelen parkieten en kanaries in hun kooien. Een toekan heft zijn kop met onwaarschijnlijk felgekleurde, zware snavel. Kraaa! Pwieieiet! Pioeoeoeo! Een vrouw verkoopt van patichulim gras gevlochten rendieren die de kerstman voor zijn slede spant. Germaine laat me het gedroogde gras ruiken. Het geurt als de duurste franse parfum maar nog intiemer en warmer. Mag ik het kopen? Wim haalt een paar muntstukken uit zijn broekzak en neemt het beest nonchalant onder zijn arm.Terwijl we ons verwijderen van de groentenmarkt met zijn gifwalmen begint een uitzinnige vrolijkheid zich van me meester te maken. De stalletjes die we nu zien zijn geel, roze en blauw geverfd en worden bemand door mollige vrouwen. Ze laten hun vormen dansen in tricot truitjes en rammelen af en toe met flesjes die in trossen aan paktouwen zijn opgehangen. Hier op de markt van Belém kun je alles kopen op het gebied van liefdesdranken en andere tovermiddelen. De macht van de stroopjes, zalven en lotions overstijgt het natuurlijke. 'Als je van een man houdt en hij is niet verliefd op jou dan ga je naar zo'n marktvrouw toe en vertelt alles. Zij maakt een drank voor je klaar en als hij die drinkt, gaat hij van je houden,' zegt Germaine. 'Echt?' Maar natuurlijk. Ze laat haar hand door de manden met kruiden glijden; 'Kun je geen kind krijgen? Dan vraag je kruiden aan deze indianenvrouwen. Ze weten altijd raad.' Germaine kijkt zo trots of ze elk flesje en kruidenmandje persoonlijk heeft gevuld. 'Wij in Belém hebben alles,' legt ze uit. 'Neem nou viagra. Dat is niets nieuws. De indianen kennen die middelen al eeuwen.' Ze wendt zich ongegeneerd tot Wim en houdt een flesje met hemelsblauwe, yoghurtachtige substantie omhoog; 'O senhor, wil hij viagra?' Ik begin aan een lach die maar niet wil eindigen, alle vrouwen vallen in. Mijn man heft afwerend zijn hand. Germaine port me weer met haar elleboog: 'Dat hebben nous les femmes niet nodig, he? Heb je ooit van viagra voor vrouwen gehoord?' Met een zekere hooghartigheid loopt ze heupwiegend verder maar ik wil weten wat er in al die toverpotjes en flesjes zit. We proberen de teksten op de etiketten te ontcijferen, sommigen zijn in potjeslatijn geschreven, anderen herkenbaar. Een indiaanse vrouw als een rotsblok zit onder haar breedgerande hoed op een kruk en laat de mensen bij zich komen. Ze geeft adviezen, haakt handig flesjes van de luifel van haar stal en deelt met zoveel overwicht en geruststelling haar medicijnen uit dat iedereen al half genezen bij haar weg gaat. Hier is een handel in hoop gaande, die toverij overtreft.
'Als je rimpels hebt,' zegt Germaine en laat haar stem dalen 'kom dan hier. Koop waar de indianen van Belém beroemd om zijn.' Nog zachter verraadt ze het geheime recept; 'Schildpaddenzalf.'
Wim heeft er van gehoord. Schildpadden uit de Amazone zijn beschermde dieren. Dat ze toch worden gevangen komt omdat ze een stof afscheiden die in de cosmetica van de indianen al eeuwen de hoofdrol speelt. 'De mooiste en duurste travestieten uit Rio de Janeiro komen naar de markt van Belém om schildpaddenzalf te kopen. Daarom zijn ze tijdens het carnaval zo mooi!'
Als twee jongetjes van omstreeks twaalf jaar zich te lang in onze buurt ophouden zegt Germaine opeens: 'Kom mee. We gaan hier weg.'
We hebben ruim een uur rondgelopen en vinden nu een weg naar de markthallen. De overdekte hallen met de wrakke karakteristieke torens op de hoeken vormen een eigen wereld. Daar zijn vissen te koop waarvan ik nooit heb kunnen dromen. Ze hebben een oog in hun staart en maken droevige bewegingen op het droge. Ze zijn blauwig of hebben regenboogkleurige vinnen, ze hebben dikke lippen als indiaanse vrouwen en nooit lijken ze op schol of kabeljauw. Vanuit die hete, vochtige ruimte vol vissen komen we in de vleeshallen totdat het bloed, het rottend fruit, de slijmerige vissen ons te veel worden en we weer naar het oogverblindende daglicht gaan. De geuren nemen we mee in onze klamme kleren.
Die namiddag begint het te regenen, zwaar en toonloos ruist de regen op de straten en verdrijft het stof. De mensen schuilen in deuropeningen en onder poorten. Ook al duurt het uren, niemand loopt door de regen. Shuva shuva, was dat geen bossa nova liedje? Je komt te laat op afspraken, niemand vindt het raar. Af en toe valt de stroom uit. Dan sluiten de mensen meteen hun ijzeren hekken uit vrees voor beroving en zitten bij kaarslicht te wachten tot de alarmsystemen weer werken. Maar morgenochtend zal het droog zijn. In het kantoortje van het hotel belooft men ons een attractie: 'Bezoek aan het papegaaieneiland.' We horen dat een gids ons om vijf uur 's nachts komt halen. Wim zet de wekker op half vijf en we vallen vroeg in slaap.
Het is nog pikdonker als we ons zachtjes aankleden. Beneden hangt een slaperige portier over de balie die de sleutel van een kamer geeft aan een opzichtige vrouw met lang, zwart haar. Ze trekt een man met zich mee de lift in. Op tafel in de eetzaal staat een kan koffie en wat vruchtensap. Precies op tijd verschijnt de gids Rena voor de deur en ze spreekt tot onze verbazing Nederlands. 'Mijn ouders kwamen uit Indonesië,' zegt ze 'kom mee naar de auto. We moeten nog een heel eind rijden naar de boot.' Terwijl de plastic kerstboom Silent Night achter ons jengelt rijden we weg om twee huizen verder te stoppen: 'Hier is het al, was maar een grapje..' Bij de aanlegsteiger ligt een motorbootje. Voor het eerst heb ik het niet te warm in Belém. De nacht brengt een geurige verkoeling die samenvalt met stilte. Woordenloos gaan we op het dek zitten en horen hoe de kapitein de motor start. De vaartocht over de Rio Guama duurt wel een uur en de wereldstad met zijn lichtjes verdwijnt in de verte tot er niets anders overblijft dan een vage lichtvlek aan de horizon. We kijken voor ons uit waar donkere boommassa's opdoemen. Het zijn kleine eilanden, vaak onbewoond. De kapitein schakelt de motor uit en er valt een paradijselijke rust over het water. Reina heeft ons een beker sterke koffie gegeven en fluistert: 'Straks worden de papegaaien wakker. Dan vliegen ze uit, wijk voor wijk. Mannetjes en wijfjes zijn steeds bij elkaar. Ze zijn trouw voor het leven. Als een van de twee sterft gaat de ander de volgende dag dood. Luister..'
In de donkerblauwe contouren van geboomte klinkt een nauwelijks waarneembare kreet, als van een kind in zijn slaap. Boven ons flonkert een grote, onbekende ster. Er zit iets in de atmosfeer van verwachting. Wim en ik houden elkaars hand vast en staan daar met het vocht van de vroege dag op ons haar te wachten. Opeens barst er een concert los van uitgelaten, rauwe kreten en meteen maken zich honderden stippen los uit de boomtakken. Ze vliegen over ons hoofd met een levenslustig gefladder, zij aan zij. Nooit is de dag zo geestdriftig begroet als door deze papegaaien. Ze vliegen naar eilanden, verderop de stroom en laten een onbeschrijfelijke stilte achter.
'Dat was wijk één,' fluistert Rena. 'de volgende wordt zo wel wakker.' In de hemel begint een voorzichtige kleurverandering te komen. Het zwarte water wordt aan de horizon transparant, waar een heftige gloed zich nog verbergt achter de aardbol. De ster verliest zijn glinstering. Een trompetstoot van papegaaienstemmen verkondigt het ontwaken van wijk twee en opnieuw is de hemel vol leven en lawaai van honderden papegaaienpaartjes. Ze fladderen een andere kant op. Er ontstaat grote verwarring als eentje terugkeert naar zijn nest. Wat is er aan de hand? 'Zeker zijn sleutel vergeten,' glimlacht Reina. Naarmate het lichter wordt krijgen de vogels meer kleur; schimmig groen. 'Deze papegaaien zijn felgeel en groen, de kleuren van de Braziliaanse vlag. Ze kunnen wel vijftig jaar oud worden. Menig paartje heeft op dit eiland zijn gouden bruiloft gevierd.'
In het oosten ontstaat een reusachtig oranje cirkel en de eerste zonnestralen tasten de aarde af, vinden de wortels van een mangrove, glinsteren op de stroom waarin kaaimannen zich schuw verbergen. Ik heb het gevoel dat ik een deel van de schepping van de aarde heb mogen zien. 'Toen was het avond geweest. En het was morgen geweest; de vierde dag. En God zeide: dat de wateren wemelen van levende wezens en dat het gevolgelte over de aarde vliege langs het uitspansel des hemels.' (Genesis 1, 19-20). We laten ons hand in hand op een bankje zakken en geven - net als de papegaaien - elkaar de eerste ochtendkus. 'En op de zevende dag ging Hij rusten..' Waarom zeg ik dat nou? Ik merk dat mijn ogen nat zijn van tranen. Ik heb de volmaaktheid gezien en de liefde. Aan de oever kraait een haan om te bevestigen dat de nieuwe dag echt is begonnen.
Nu de kerstvakantie is aangebroken vraagt Eliane ons haar schooltje in de sloppenwijk te bezoeken. Ooit begon ze in haar moeders keuken les te geven aan kleuters, wier ouders geen geld hebben om een gewone school te betalen. De kleuters kwamen zo goed voorbereid op de basisschool dat ze het onderwijs konden bijhouden en later zelfs gingen doorstuderen. Het keukentje werd al gauw te krap en Eliane kreeg een schuur ter beschikking van Zuster Magdalena, een uit Soest afkomstige kloosterlinge die al jaren in Belém werkt en woont. Het aantal leerlingen bleef toenemen. Moest ze de moeders die met hun kinderen aan de hand voor de deur stonden wegsturen? Ze werkte hard: om geld te verdienen gaf ze les aan privéscholen, ze studeerde aan de universiteit en gaf haar vrije uren aan de kinderen van de sloppenwijk. Met hulp van Marcel werd in Nederland geld bijeen gebracht voor een echt stenen schoolgebouwtje. Ze noemde het Moaraná wat betekent: Bevrijd je! Van enige steun van Braziliaanse zijde was geen sprake. Nu krijgen Wim en ik eindelijk de kans hun grote trots te zien. We gaan begeleid door Eliane te voet door de sloppenwijk. Daar ligt achter een veilige, hoge muur een verrassend mooi schooltje met kleine, frisse lokalen waar het lesmateriaal netjes is opgeborgen. De klasjes op de bovenverdieping hebben nog geen vensterglas, wat in de regentijd een probleem oplevert. Maar het geld voor de ramen zal nog wel komen en tot die tijd verhuizen ze allemaal naar de begane grond zodra het gaat regenen. Er wordt veel gezongen en veel poppenkast gespeeld en geschilderd. Als er geen geld is voor verf, gebruiken ze eenvoudig een soort Braziliaanse bietensap dat een mooie, rode kleur heeft. En wie erg veel honger heeft mag het bietje opeten. Iedereen lacht en zingt graag. De kleine meisjes omhelzen elkaar en ze hebben de mooiste katoenen rokjes en topjes aan. Want hier gaat - bij oud en jong - de schoonheid van het lichaam boven alles. Ze nemen vaak een douche of baden in de regen en hun kleren zijn - hoe rafelig en doorgesleten ook - zelden vuil. Onder Eliane's leiding werken er inmiddels drie onderwijskrachten. Hun maandsalaris wordt in Nederland door scholen en particulieren bijeen gebracht. Hoe onzeker de toekomst ook is, hier kijkt iedereen optimistisch. We verlaten het ommuurde terrein van Moaraná en gaan begeleid door Eliane de echte sloppenwijk in. Hebben we die dan nog niet gezien? Onze schoondochter loopt trots rechtop vooruit. Wacht maar af. Het is nog vroeg; de gevaarlijkste jongeren van de jeugdbendes slapen hun roes uit en vertonen zich zelden 's morgens buiten. Waar we ook komen, overal voegen zich kinderen bij ons, zo mooi dat je ze allemaal zou willen fotograferen. Maar het is beter gewoon door te lopen, langs het café op de hoek waar de lijmsnuivers zich 's avonds verzamelen, langs het stenen huisje van Zuster Magdalena over de stoffige straat die overgaat in wrakke plankieren. Een breed, stinkend water verbreedt zich. Boven dit uitgestrekte moeras, een open riool waarin al het vuil geloosd wordt, hebben de armsten hun hutten gebouwd van losse planken. Het is een gebied met eigen wetten; geen politie kan doordingen in de wir war van houten optrekjes en smalle vlonders. Eliane groet soms een mamai die schuw uit een gat kijkt. De meeste moeders zijn verlaten door de verwekkers van hun kinderen. Als hun zoon of dochter gaat trouwen bouwen ze een kamertje achter of bovenop de hut waar al gauw kleinkinderen geboren worden. Het krioelt er van de kleintjes, meestal met een nog kleiner broertje of zusje aan de hand of op de rug. De mannen hebben er in het algemeen geen goede naam: ze drinken, ze gebruiken drugs, ze slaan hun vrouwen, ze zijn werkeloos en verspillen het weinige geld dat binnenkomt. Meisjes besluiten -met het beeld van hun vaders en broers voor ogen - steeds vaker nooit te trouwen. Het is een maatschappij van trotse, sterke vrouwen. Ik probeer de loszittende planken in de gaten te houden en zie af en toe een vorm door het ondoorzichtige water drijven. Een dood dier in een juten zak of erger? De stank die voor altijd verbonden is met Belém begint te wennen. Wie hier leeft ruikt het niet meer en doet ook niets om er iets aan te verbeteren. 'Hebben jullie hier ooit kliko's neergezet?' vraagt mijn man als hij ziet hoeveel huisvuil er traag voorbij dobbert en vastloopt tussen de planten. Het heeft allemaal geen zin: vuilniswagens kunnen hier niet komen en de mensen geven hun oude gewoontes niet gauw op. Een van ons merkt op dat zijn hersens beginnen te koken en Eliane neemt in de hitte via wrakke bruggetjes en plankieren de kortste weg naar de straat, die ons opeens als een wonder van netheid voorkomt. Op de hoek van een straat staat ze stil bij een van grote steenblokken opgetrokken huisje. Daarnaast liggen de resten van het voormalige houten huis. 'Hier woont mijn moeder,' zegt ze opeens verlegen. Ik zie hoe Wim naar binnen gaat, hij roept en ik voel me omstuwd door nieuwsgierige kinderen en volwassenen die allemaal het huisje in willen. Van de trap komen trage sandalen en met een zware stap posteert een indiaanse vrouw zich in de keuken. Ze staat er als een rotsblok en observeert ons zwijgend, zonder uitdrukking in haar ogen. Het volgende moment zie ik hoe Wim haar heftig in zijn armen neemt. Ze klemt haar grote handen om zijn rug, het lange zwarte haar valt tot haar middel. Een brede glimlacht verspreidt zich over haar ondoorgrondelijke gezicht. Ze is verbluft door de hartelijkheid, gegeneerd over haar povere huis. Later, in het hotel zegt Wim: 'Op dat moment voelde ik dat ze de moeder is van de vrouw die mijn zoon gelukkig maakt..'
Maira is in staat van grote opwinding. Het wordt kerstmis en we gaan naar het eiland! Marcel, Eliane, haar zus, haar moeder, een vriendin met haar kindje hebben allemaal hun tassen en manden gepakt en staan op de kade te wachten. Ze verlaten zelden de krottenwijken en het vooruitzicht op een verblijf in Marajó maakt hen gelukkig. Eliane's moeder werd negenenvijftig jaar geleden op dit eiland geboren uit indiaanse ouders. Ze trouwde er jong met een zwarte man wiens grootvader nog als slaaf op de plantages had gewerkt. Toen ze drie kleine kinderen had, kwam de vader die aan een gevaarlijke machine bij een houtzagerij in de haven werkte, door een bedrijfsongeluk om het leven. De moeder probeerde in de stad aan werk te komen. Eliane had een zware jeugd en moest met haar zusje al vroeg voor inkomsten zorgen. Marajó is voor het gezin een gelukseiland. Daar kun je ongehinderd rondwandelen er zijn nauwelijks auto's, geen lawaai, geen criminele bendes. Op een oppervlakte die anderhalf keer zo groot is als Nederland wonen maar 30.000 mensen. Het is het grootste riviereiland ter wereld en de overtocht duurt ruim drie uur. Is dit wel een rivier? En waar is de zee dan? 'Daar in het oosten,' wijzen ze. Waar het zilte zeewater zich mengt met het zoete rivierwater ontstaan hevige deiningen. Op het derde klas benedendek worden hangmatten opgehangen en al gauw kun je er nauwelijks meer lopen. De eerste klas passagiers zitten in pluchen fauteuils in de gekoelde ruimte en kijken naar de TV die Braziliaanse soaps vertoont. Wim en ik gaan naar het overdekte bovendek waar lange banken staan. Je kunt er wat lezen of slapen. Ik heb een verkorte uitgave van Dantes 'Goddelijke komedie' meegenomen, die op de een of andere manier aansluit bij mijn belevenissen. De aarde, de hemel, de hel...alles is hier aanwezig. Felle emoties van geluk, woede en verdriet wisselen elkaar af in lichte en donkere onderstromen. Ik kan er niet aan wennen en bewonder steeds meer Marcel en Eliane, die zich daadwerkelijk inzetten voor verbeteringen en zich niet laten ontmoedigingen door het druppel-op-een-gloeiende-plaat-gevoel. Hiervoor gaf Marcel het comfortabele bestaan in ons welvarende Nederland op; voor dit onwaarschijnlijke mooie en ook hopeloos wrede land met zijn lachende bewoners. Mijn man is languit op een bank in slaap gevallen, zijn hoofd op mijn schoot. Het water van de Amazone is hier onstuimig als de zee en bij gebrek aan oevers kan ik met niet voorstellen dat we al die uren over een rivier varen.Na een lange tocht meren we aan op het eiland Marajó. Daar begint een heel andere wereld; onze vriendelijke gids met de Bijbelse naam Ezechiël wenkt een busje dat plaats biedt aan ons gezelschap met bagage. We rijden door plantages waar rustige buffels grazen tussen zwarte varkens en gieren. De houten hutten van de boeren staan op hoge palen om de dieren buiten te houden. Er hangt een permanente schroeilucht. De gewassen op het veld worden afgebrand om op de vruchtbare as nieuwe gewassen te kunnen planten. Het is een slechte methode die geen goed dat aan de grond, zegt Marcel. Na een poos bereiken we de Pousada dos Guarás gelegen aan de rand van het oerwoud dicht bij de rivier. Marcel heeft er drie vakantiehuisjes gehuurd, waarvan de daken bedekt zijn met palmbladeren. Ze zijn omgeven door brede veranda's waarin hangmatten zijn opgehangen. We logeren in een schone kamer met airco, een kleine keuken en een royale douche- en toiletruimte. Om ons heen staan palmen met enorme kokosnoten er in en honderden planten, waarvan sommige soms te koop zijn in Hollandse bloemenwinkels.
De eerste avond aan de rand van het oerwoud wordt bepaald door geheimzinnigheid en slaap. Eenmaal in de hangmat gelegen kan ik niets anders meer dan het werk van mijn zintuigen ervaren; ik hoor het geritsel van onzichtbare dieren, ik voel de vochtige hitte, ik ruik de aarde met zijn geurige gewassen en ik zie de donkere buffels grazen tussen de hutten. Het gekrijs van een verliefd papegaaienpaartje maakt me in het begin aan het schrikken maar dat klinkt vriendelijk vergeleken bij het verre geluid van een brulaap en het gekwaak van reusachtige kikkers in het gras. Als we na een maaltijd van rijst met kip en tapioc de omgeving gaan verkennen vinden we een prachtig zwembad met een speeltuin. Maira klimt met Wim direct de trap van de glijbaan op en ze glijden samen schreeuwend omlaag in het zand. Achter de palmbomen ligt een rij blonde duinen en er staat een verlaten barretje aan een tropisch strand. Lopend door het zilverwitte zand zien we hoe de gieren met ons mee zweven. Ik heb ze leren waarderen om hun onmisbare werkzaamheden. Het zijn de vuilnismannen en schoonmakers van Amazonië en als hun zwarte kop met felle ogen en gebogen snavel je niet aanstaat, moet je ze toch wel bewonderen in hun roerloze vlucht op de wind - met vleugels die een spanwijdte van wel drie meter hebben - en om hun mooie silhouet tegen de matblauwe hemel.
Morgen zal het 24 december zijn: kerstavond! Dat is het hoogtepunt van het feest in Brazilië. Er knisperen pakjes onder de bedden, er worden afspraken gemaakt met de keuken. Morgen beleven we het wonderlijkste kerstfeest van ons leven. Maar eerst maken we een tocht naar het natuurgebied, eeuwenlang domein van de indianen.
Ik heb op een buffel gereden van meer dan 800 kilo met reusachtige, zwarte hoorns. Niet dat het nu een droomwens van me was, maar de eigenaar van de hoeve had speciaal voor ons een buffel gezadeld en toen niemand er gebruik van wilde maken keek hij zo teleurgesteld dat ik maar op het hek ben geklommen. Wat voelde ik me een domme, blonde toeriste toen ik de teugels greep en als een cowboy over het terrein reed. Het dier onder me was zo breed, zo donker en vooral zo warm dat ik zijn lichaamshitte in mijn hele lijf ervoer. Zijn scherpe geur zat de hele dag in mijn haar en mijn kleren. Later bezochten we het moerasgebied waar duizenden ibissen rondvlogen met hun onwaarschijnlijk roze-rode verenpracht. Bestaat er een sierlijker vogel dan de asa branca de witte reiger? Als hij met zijn rug naar je toe gaat staan lijkt hij een wit draadje tegen het eeuwige groen van de koepelvormige struiken. De oneindige ruimte en de stilte: ik neem het in me op en weet dat de Schepper op de zevende dag terecht rustte. Het was allemaal volmaakt, ooit. Ik voel het in dit eindeloze moeras, ik weet het diep in het oerwoud, als ik in de Amazone zwem en de zijdeachtige stroming langs mijn lichaam voel. Al het levende is een zorg voor het andere leven, een kringloop waarin liefde en wreedheid in elkaar overgaan.
Als we op de avond van 24 december bij elkaar op de veranda zitten hangt er een sfeer van feestelijke plechtigheid. De eigenaar van de pousada heeft een goedkope champagne bezorgd en er staan schalen met heerlijke hapjes. Maira is op haar mooist met een haarbandje vol sterrenglitters en een kerstrood rokje aan. Er worden liedjes gezongen en pakjes uitgepakt. Om twaalf uur vertelt iedereen waarom hij of zij dankbaar is. Hoewel Marcel veel vertaalt is het een verrassing als de een na de ander van puur geluk in tranen uitbarst. Mijn gedachten maken een lange reis naar Nederland waar onze andere drie volwassen kinderen kerstmis gaan vieren zonder ons, bij open haard en overvolle gedekte tafels. Maira klimt met haar nieuwe pop van mijn schoot op Wims schoot en weer terug. In het verre oerwoud klinkt het onwaarschijnlijke geluid van een kolonie vlugge aapjes. Stille nacht, Heilige Nacht. Eliane heft stralend haar glas: Tjin tsjin!
Op de ochtend van 25 december lopen twee kleine jongens over het strand met in elke hand een bos krabben, die ze met hun blote handen in zandputten hebben gevangen. Het is niet moeilijk om te begrijpen dat ze de dieren aan ons willen verkopen. Marcel bekijkt ze stuk voor stuk en koopt er vijf die hij naar de kok gaat brengen voor het avondeten. Dan gaan we naar het strand waar de kerstnacht een schatkamer aan glinsterende zaden, vruchten en donkere noten heeft achtergelaten. Ik leg ze op een rij; de eerste lijkt op een felgroen theepotje, de tweede heeft de architectuur van een paviljoen met een chinees dak, de derde is glad als een kogel. Een dode vis is nog niet door de gieren gevonden. Zijn hier geen pyranha's? Marcel wuift vaag in de verte: 'Verderop in de Amazone, niet hier. Hier is alles veilig.' Ik glijd in het water van de rivier die geen oevers heeft en altijd maar rivier blijft tot ver over de horizon. Het water is zoet en glad als zijde, ik wentel me op mijn rug en lig stil in de veilige handen van de Amazone. Ik druk mijn heupen omhoog, mijn oren zijn onder water. Ik hoor de rivier, ik ben één met dit machtige, levende deel van de aarde waarin al het leven is ontstaan. De lucht is vochtig warm, de mens bestaat voor het grootste deel uit water. Wat zijn wij? Een slok op de eeuwigheid. En het is een weldaad. 't Suizen en het wiegen maakt me loom als een blad onder de blauwe hemel. De tijd verstrijkt en heft zichzelf op. Als ik toch maar even mijn ogen open zie ik dat ik heel ver van het strand ben gedreven; Wim en Marcel zitten met de kinderen in de schaduw onder de palmbomen. Ik schreeuw maar ze horen me niet. Ik zwem met lange slagen terug tot ik de rivierbodem weer voel en wil naar hen toelopen. Het zand is nu kokend heet; ik spring van de pijn van een handdoek naar de schaduw.
En toch barst een half uur later een donderbui los, het regent en regent. Hoeveel uren heb ik in de hangmat gelegen en ernaar geluisterd? Het zware ruisen houdt toonloos aan, van regenwater verzadigde palmbladeren buigen door en storten met een klap op de paden. Mensen en dieren houden zich schuil en het daglicht verdwijnt schuw tussen het gebladerte. In de plotselinge nacht vermindert het ruisen niet. We bereiken die avond doorweekt het open restaurant waar de ober de gekookte krabben voorschotelt. Elianes moeder legt de dikke, behaarde scharen geroutineerd op een plankje, geeft er een klap op met een stuk hout en haalt het roze-witte vlees tussen de splinters uit. Ze eet gestaag door zonder op te kijken, de ene poot na de andere. Maar Wim en ik slaan met veel kabaal op de krabben zonder veel eetbaars aan te treffen en tenslotte eten we maar wat rijst met fruit en gaan vroeg naar bed. Het is eerste kerstdag. In Holland ontsteken ze in de kerken de kaarsen. Maira zingt een variatie op jingle bells in haar hangmat op de veranda met als enige begeleiding het machtige ruisen.
Na de mooie vakantie op Marajó valt het niet mee terug te varen naar de wereldstad Belém. Flats van vijftien verdiepingen doemen op aan de horizon en vormen een onwezenlijk contrast met het historische Belém dat rechts aan de baai ligt, de karakteristieke torentjes van de ver-o-peso, de oude kathedraal en het silhouet van het zeventiende eeuwse fort. Om het afscheid van het paradijs te verhevigen begint het 's middags te onweren en onze taxi toert door fonteinen van modderwater naar Hotel Beiro Rio. Wim komt naar onze kamer met het sombere bericht dat we een dag eerder - op 29 december- moeten terugvliegen naar Europa. De vliegtuigmaatschappij is bang voor millenniumproblemen en de meeste passagiers durven trouwens toch niet op de laatste dag van de twintigste eeuw te vliegen. Een hele dag minder met Marcel, Eliane en Maira! We zitten op de rand van het hotelbed. We willen nog zoveel praten, nog zoveel samen zien. Nu moeten we haastig genieten. Marcel moet weer aan het werk en we bezoeken het kantoor van Emmaús, waar hij zich dagelijks inzet voor de verbetering van het lot van duizenden kinderen in het Amazone-gebied. Stil bekijken we de foto's aan de wanden van vermiste kinderen, posters die er gemaakt zijn om kindermishandeling een halt toe te roepen, dossiers vol tragische feiten over straatkinderen. Hij praat opgewekt over zijn werkzaamheden, alsof er geen gevaren aan verbonden zijn. Maar wij beseffen nu beter dan ooit in welke wereld hij leeft en alle risico's die er aan verbonden zijn.
De laatste middag nemen we een taxi en besluiten zelf het oude Belém te gaan bekijken. Met het melancholieke gevoel van het nabije afscheid rijden we door de drukke straten naar het oude stadsdeel, waar zich barokke kerken en koloniale paleizen verheffen. Giuseppe Landi, een Bolognees bouwmeester, heeft hier in de achttiende eeuw zijn sporen nagelaten maar in tegenstelling tot de monumenten in Italië is de oude Catedral da Sé slecht onderhouden. De pleisterlaag brokkelt af, de daklijsten zijn bouwvallig. Alleen 's nachts, als de façade verlicht wordt door honderden kerstlichtjes keert de schoonheid terug. Het interieur heeft iets weg van een Weense balzaal met roodpluchen koorgestoelte en tientallen witte bollampen op vergulde armaturen.
Het geeft ons een gevoel er bij te horen; zonder gids over het plein te wandelen naar het Palacio Lauro Sodré, het vroegere gouverneurspaleis. Het donkere meubilair van glanzende, tropische houtsoorten is doordrenkt van koloniale chique. Hier stalde de gouverneur zijn art deco zilverwerk uit, dat in de warme en vochtige atmosfeer zwart is uitgeslagen. Volkomen ontheemd heeft het zijn prachtige vormen bewaard. Over het geïmporteerde marmer dwalen we van de ene zaal naar de andere; de geschiedenis van Amazonië begint vaag vorm te krijgen. De tijd van volstrekte afzondering, de negentiende eeuwse welvaartsperiode dankzij de rubberboom, het verval, de uitbuiting.
Een gestaag ruisen dringt door in het paleis met zijn hoge, serene barokkapel. Het regenseizoen is nu definitief begonnen. Elke middag en nacht zal het regenen. Door de lauwe bui steken we het doodstille plein over en lopen naar het museum dat ik het liefst wil zien: het onlangs geopende Museu de Arte Sacra, gevestigd in het voormalig bisschoppelijk paleis met zijn aangrenzende kerk. Bij binnenkomst overspoelt me een felle ontroering: daar klinkt muziek van Bach. Het is de eerste keer sinds onze komst in Amazonië dat ik weer westerse muziek hoor. Het Weihnachtsoratium. Nooit heb ik zo intens de schoonheid van de klanken in me opgenomen. Ze vermengen zich wonderlijk met de kunstuitingen van het koloniaal christendom. Daar staat de vertrouwde Heilige Sebastiaan in houtsnijwerk tegen de martelpaal. Maar zijn lichaam is kort, onbehaard en gespierd en zijn smartelijk gelaat heeft indiaanse trekken. Een kostbare collectie gouden en zilveren Maria-kronen bezet met parels en diamanten staat flonkerend in een verlichte vitrine. In een aparte ruimte zijn beweegbare Madonna-figuren opgesteld die tijdens grote processies met hun armen gebaren konden maken. Is ergens in Europa zoveel religieuze kunst op zo'n imposante wijze bijeen gebracht als hier, in het derde Bethlehem?
Wim neemt mijn hand en trekt me mee naar een zaal waarin zich niets dan Meninos Jesus bevinden. Bij het zien van de mollige kinderfiguurtjes denken we gelijktijdig aan Maira. Maira in het bad, Maira op het strand, Maira in de kerstnacht met zilveren sterretjes in het haar. Deze blote Jezus-kindjes werden in de achttiende eeuw uit tropisch hout gesneden en eerbiedig voorzien van geverfde donkere haarlokken, vuurrode lipjes en een heldere, lichtblauwe traan. Hoeveel gelovigen knielden neer voor deze beeldjes in hun eenvoudige krib? Hoeveel handen werden er gevouwen om te bidden tot dit goddelijk Kind dat precies tweeduizend jaar geleden in Bethlehem werd geboren? En daar sta ik met Wim aan de rand van het millennium in het derde Bethlehem.
Ik zie zijn verdriet om het naderende afscheid van zijn kleinkind 'objectief gezien het mooiste en intelligentste kind dat er is.' Het afscheid is morgen al.
Ze wil niet huilen. Maira houdt zich slap en zit met gesloten oogjes achterover in een plastic kuipstoeltje op de Aeroporto. Het is of ze met haar tweeëneenhalf jaar heeft besloten haar emoties te beheersen door ze eenvoudig even uit te schakelen. Het is woensdagmiddag 29 december 1999. Het is vijf uur vroeger of vijf uur later in Holland. Wat doet het er toe? Het moment moet toch komen: de laatste omhelzing van Marcel, het laatste 'dag Maira', haar laatste vochtige kusje bij opa's oor. We zijn bijna blij als het vliegtuig is opgestegen. Het moeilijke afscheid nemen is voorbij. Belém ligt achter ons en ik zink weg in een maalstroom van herinneringen: salsa en Bach, neonlichten en brandende kaarsen. Een lachende Maira, een houten Jezuskindje. Belém en Bethlehem.
Copyright Thera Coppens
Voor wie mee wil helpen aan het behoud van de school in Belém:
Stichting Vrienden van Moarana
p/a De Heer E. Nikkels
Kastanjelaan 63
3768 AJ Soest
bankrekening 61.57.04.530