Toen de omroeper bekend maakte dat Nicolaas Coppenaar met zijn troep op weg was naar de Brabantse stad, maakte zich een grote opwinding van de burgers meester. Arm en rijk liet zijn werkzaamheden in de steek en haastte zich naar de zuidelijke stadspoort waar het gezelschap zijn entree zou maken. Coppenaar was niet de eerste de beste rondtrekkende toneelspeler. Hij had met zijn troep voor de hertog en hertogin van Bourgondië een groot Passiespel mogen opvoeren. Men tuurde over het winterse landschap waar de weg zich doorheen slingerde. Kale boomgroepen drongen somber om de boerderijen.
De kousenmaker die op het dak van de poortwachterswoning was geklommen, zag hen het eerst: 'Daar op de brug!' schreeuwde hij. 'De spelers met hun wagens en paarden!'
Spoedig waren ze zo dichtbij, dat iedereen het kon aanschouwen. Coppenaar maakte in elke stad een spektakel van zijn inkomst. Hij reed op een zwarte hengst met een donkerblauw zadelkleed waarop sterren waren geborduurd. Het hoofd van zijn paard was versierd met pluimen en belletjes. Achter hem kwamen zijn spelers en knechten. Ze duwden karren voort waar planken en huisraad uit staken. In de huifkar zaten hun vrouwen en kinderen gewikkeld in warme mantels. Aan weerszijden waren vogelkooien opgehangen, die zachtjes schommelden. Het gekrijs en getsjilp van de vogels zwol aan toen de jongens naast de kar een fluit uit hun laars trokken en een mars bliezen. De trommelaar op het dak van de grootste wagen greep zijn stokken en sloeg de maat. Zo trokken ze de stadspoort binnen, ontvangen met luid handgeklap van de menigte. Van alle wagens, karren en beesten die ze meevoerden trok een reusachtig dier de meeste aandacht.
'Kijk een kameel! Dat is voor de Drie Wijzen uit het Oosten,' riep de schoolmeester.
'Het is een dromedaris,' verbeterde een jonge, arrogante handelaar in zijde, 'want hij heeft maar één bult.'
Met twee andere heren en hun vrouwen in zijn kielzog drong hij zich naar voren waar men meteen een plek voor hen vrijmaakte. Een van de vrouwen droeg een kind dat ze met een vermoeid gebaar van haar linkerarm overbracht naar haar rechterarm.
'Wat een hoog dier, ik hoop niet dat ik er als Baltasar bovenop hoef te zitten,' zei de tweede man luid. Hij was een rijk lakenkoopman in de kracht van zijn leven, die in een luxueus pand aan de Markt woonde.
'U hoeft zich daarover geen zorgen te maken,' merkte de derde, oudere man op. Hij had de grootste wolververij van de stad en stond in aanzien, 'ik zal als oudste in het Driekoningenspel de rol van Melchior op mij nemen. Dus ik moet op de kameel - of de dromedaris zo je wilt. En jullie moeten naar de kribbe lopen.'
De dochter van de wolverver die zich met een melkwitte, slanke hond als laatste bij het groepje voegde ving zijn woorden op: 'Hoe weet u nou dat u de rol van Melchior mag spelen, vader?'
'Bemoei je er niet mee, Marie. Dit zijn geen zaken voor vrouwen.'
'Misschien worden de rollen van de Drie Wijzen uit het Oosten wel door de beroepsspelers vertolkt,' hield ze vol.
De witte wenkbrauwen van haar vader vlogen omhoog: 'Wat?! Dat zou wat moois zijn. Ik krijg die rol! Als ik geen Melchior mag zijn, krijgt Coppenaar geen stuiver van me. Ha! Zonder mijn kapitaal zal er helemaal geen Driekoningspel in deze stad plaatsvinden.'
'Vergeet mijn geld niet,' voegde de zijdenhandelaar er aan toe.
'En mijn kapitaal en de bijdrage van het kapittel,' zei de lakenkoopman.
Zijn vrouw die een machtig postuur had, blies haar wangen op: 'Ja, ga een beetje staan bekvechten over geld, dwaaskoppen. En dat om de uitvoering van het kerstverhaal. Het gaat over vrede, hoor. Niet over kapitaal.'
'En over de komst van het Licht,' merkte de vrouw van de wolverver op. 'Ah, wat wordt de kleine al zwaar. Neem jij je broertje even over, Marie?'
Nicolaas Coppenaar passeerde juist het groepje voorname heren, dat op hoge toon bleef debatteren. Toen ze hem zagen hielden ze hun mond en knikten hem minzaam toe maar de aandacht van de toneelspeler ging uit naar de dochter van de wolverver.
Ze was nog heel jong. Haar lange, roodblonde haren waren deels bedekt door een huik van donkere stof. De wijze waarop ze het kind op haar ene arm droeg en met de andere de plooien van het kleed bijeen hield, sloeg bij Coppenaar in als een bliksemslag. Hij trok zijn baret van het hoofd en legde hem tegen zijn borst: 'Neem mij niet kwalijk dat ik het woord zomaar tot u richt, mevrouw.'
Ze sloeg haar ogen neer en dacht: Hij noemt me mevrouw! Denkt natuurlijk dat ik de moeder ben. In een oogwenk had ze zijn scherp gesneden profiel opgemerkt, de ijdele blik en het gespierde lichaam van een ervaren ruiter, acrobaat, minnaar.
Hij schetste haar houding in de lucht: 'U staat daar voor mij als de volmaakte Madonna met kind. Wilt u die rol spelen?'
Marie antwoordde met een glimlach: 'Mijn heer, ik..'
'Ja, nou is het genoeg,' kwam de vader tussenbeiden, 'mijn dochter is geen toneelspeelster! Die zijn van laag allooi.' Met zijn kiezen op elkaar gelastte hij haar: 'Naar huis!'
Dit keer gehoorzaamde Marie. Ze draaide zich gracieus om en liep een zijstraat in waarbij ze de punt van haar mantel zorgzaam om het kind legde. De slanke hond volgde haar met verende tred als een bleke schaduw.
Coppenaar zette zijn hielen in de flanken van het paard en reed verder, zonder de heren te groeten. 'Lieve Heer, sta me bij,' bad hij in stilte, 'als zij de hoofdrol mag spelen wordt het een hemelse vertoning. Wat een ootmoed en gratie!'
Hij reed stapvoets verder naar het huis van de deken, 'maar wat een Cerberus van een vader. Die zal ik eerst moeten temmen voor ik haar krijg.'
De deken van het kapittel der kanunniken van Sint Jan zat Coppenaar in de mooiste kamer van het kapittelhuis op te wachten.
'Begrijpt u mij goed,' zei de prelaat nadat zijn gast had gegeten en gedronken, 'het spel moet met kerstmis worden opgevoerd op een hoog en breed podium voor de kerk. Ik wil dat het groots wordt. Dat iedereen er over spreekt. Zeg eens, hoeveel spelers stonden er in Antwerpen op het toneel?'
'Wel honderd, eerwaarde.'
'Dan wil ik er hier tweehonderd zien,' beval de deken.
'Mooi!' riep Coppenaar, 'veel soldaten, veel engelen, veel herders. Ik speel zelf de verteller en heb nog drie bekwame spelers tot mijn beschikking. De rest moet uit de burgerij komen.'
'Geen probleem!' riep de deken. 'Talent genoeg hier. En kapitaal ook.' Hij liet zijn stem dalen en zei op samenzweerderige toon: 'We mogen hier dan geen universiteit hebben zoals in Leuven en geen vorstelijke hoven zoals in Brussel maar we hebben schatrijke textielhandelaren. Ze willen graag de kosten voor het Driekoningenspel op zich nemen. Ze popelen om elkaar in goedgeefsheid te overtreffen.' Hij grinnikte zachtjes en het kruis op zijn borst glinsterde in het kaarslicht. 'Er staat natuurlijk wel iets tegenover. De drie rijkste weldoeners - een handelaar in zijde, een lakenkoopman en een wolverver - hebben zich gemeld voor de rollen van de Driekoningen. Gezien hun politieke rol in de Raad en hun financiële steun valt daar niet aan te tornen.'
Coppenaar slikte: 'We zullen zien,' zei hij vaag.
'En we hebben hier wel drie koren. Van knapen, van monniken, van nonnen. Ze staan allemaal tot uw beschikking. Nu gaan we de plek bekijken.'
De prelaat hees zich op uit zijn zetel. Ze verlieten het warme vertrek en kwamen op het winderige plein. Het massief van de machtige kerk rees voor hen op. De slanke pinakels vingen de laatste zonnestralen. Coppenaar keek verrukt naar de gebeeldhouwde figuren op het dak. Ze schenen alleen maar te slapen. Straks zouden ze opspringen en over de steunberen klauteren. Hij bewonderde het roosvenster met daar onder de muil van het stenen portaal. Hij spreidde zijn armen, mat mompelend de breedte. Het podium moest hoog worden met ladders aan drie kanten. En een brede loopplank voor de dromedaris, de os, de ezel en de paarden. En dan bij het zijportaal een kraan met katrollen om de engelen op te hijsen.
'We beginnen met een processie gevolgd door het Driekoningenspel, hier voor de kerk. Na afloop gaan we naar binnen voor de hoogmis,' de deken sprak snel want hij was kouwelijk.
'Komt u nog?' riep hij in het portaal. Achter hem beefden de brandende kaarsen.
De prelaat schreed als een koning door het middenschip en wees met zijn beringde hand naar beelden en geschilderde altaarstukken. Coppenaar was onder de indruk van de ruimte, de lichte pilaren en gewelven met hun sierlijke bloemenbeschilderingen. Langs een omweg bracht de deken hem bij de Mariakapel. Op het altaar stond een triptiek waarvan de zijluiken tijdens de advent gesloten waren.
'Nu zal ik u tonen wat mij voor de geest staat,' zei hij, de drie treden beklimmend, 'uw spel moet een levende uitdrukking worden van dit schilderij.'
Hij opende de zijluiken en Coppenaar hield zijn adem in. Op het middenpaneel was de stal van Bethlehem geschilderd met het traditionele tafereel van de drie rijk uitgedoste koningen: de oude koning Melchior, de middelste koning Baltasar en de jonge, zwarte koning Kaspar met hun kostbare gaven. In de verte zag hij het Brabantse land met de fijne contouren van een stad. Maar wat hem boeide was de gestalte van Maria. Hij herkende met een schok haar bleke, ovale gezichtje omlijst door het lange roodblonde haar. Zij was het die hij langs de kant van de weg had zien staan. En haar witte hond met zijn rode halsband zat op de voorgrond.
'Het is geschilderd door meester Jeroen uit deze stad,' zei de deken, 'en ik wil u wel verklappen dat de hertog van Bourgondië bij hem een groot altaarstuk heeft besteld dat het Laatste Oordeel voorstelt. Het pigment voor het blauw van Maria's mantel kostte alleen al..'
'Wie is dat meisje?' onderbrak Coppenaar hem.
De deken sloeg geschrokken een kruis: 'Maar.. dat is de Heilige Maagd.'
'Nee ik bedoel het model,' zei de toneelspeler ongeduldig. Hij was het altaar opgeklommen en stak zijn neus oneerbiedig in het drieluik om in de schemering haar gestalte zo goed mogelijk te zien.
'Ah, dat is Marie!' antwoordde de pastoor, 'het is de dochter van de rijke wolverver, u weet wel, die de rol van Melchior zal spelen. Meester Jeroen zag haar op de markt en was meteen betoverd. Hij heeft wekenlang gezeurd en wist eindelijk de vader over te halen om Marie voor hem te laten poseren. Sindsdien zat ze elke dag in zijn werkplaats. De wolverver stond er echter op dat haar moeder er tijdens het schilderen bij bleef. Ze heeft haar dochter wel een maand lang gechaperonneerd. De wolverver zoekt nog een rijk en vooraanstaand man voor zijn dochter, ziet u.' Hij haalde diep adem en vervolgde: ' Maar meester Jeroen was na een maand nog niet klaar met dat schilderij. Ik heb het triptiek tenslotte nog nat onder zijn handen weg moeten halen. Hij wil er nog iets aan veranderen, hij denkt dat er nog iets ontbreekt.'
Coppenaar keek naar de engelen op het dak die rode vleugels hadden, als duivels. Even verwarrend waren de grijnzende gezichtjes voor het venster, de pracht van het gouden kromzwaard dat Kaspar aan zijn gordel droeg. Maar boven al keek hij naar de bedwelmende schoonheid van Maria.
De deken sloot de zijluiken: 'Dan zie ik u morgenmiddag na het angelus terug. Allen die in aanmerking komen voor een rol zijn dan aanwezig. En ook de koorleiders, zo u wilt.'
De speler trok nog net op tijd zijn hoofd terug toen het liefelijke tafereel aan zijn ogen werd onttrokken: 'De vrouwenrol staat al vast. Dus de vrouwen kunnen wel thuis blijven,' zei hij snel.
De deken knipperde met zijn lichte wimpers: 'Vrouwen? Vrouwen zijn op ons toneel niet toegestaan. Alle toneelspeelsters zijn lichtekooien!'
De toneelspeler wees op het gesloten drieluik: 'Ik sta er op dat dit meisje de rol van Maria speelt.'
'Niets daarvan. De rol zal fatsoenlijk worden gespeeld,' antwoordde de prelaat met ingehouden drift. 'Door een jongeman. Met een pruik en mooie kleren. De keuze is al gemaakt.'
'Zeker de jongste zoon van de rijke zijdenhandelaar?' hoonde hij, 'Of het neefje van de lakenkoopman? Of het kleinzoontje van de wolverver?'
Het bleef ijzig stil. Toen keerde de prelaat hem de rug toe: 'Meneer Coppenaar, ik hoop dat u de regels van de kerk en de stad respecteert. Anders kunt u onmiddellijk terugkeren naar Vlaanderen.'
'Tegen vergoeding van reiskosten,' antwoordde Coppenaar. Hij zag de man voor zich verstenen. 'En schadevergoeding uiteraard. U hebt mij en mijn groep spelers hier naartoe laten komen onder valse voorwendselen. Ik moet uw spel meespelen, zonder enige artistieke vrijheid. Daar bedank ik voor.'
De deken staarde lang naar de plavuizen. Daarna gleed zijn blik hulpzoekend langs de gewelfribben omhoog: 'Ik kan u bij wijze van uitzondering wel toestemming geven een vrouw ten tonele te voeren,' zei hij tenslotte traag, 'maar ik weet zeker dat de vader van Marie nooit met uw plan zal instemmen. En wat het meisje zelf betreft..'
'Laat dat maar aan mij over,' antwoordde Coppenaar.
Toen de zon doofde achter de steunberen van de kerk stak de smid een fakkel aan. De vlam knetterde en lekte langs het hout dat in een ijzeren ring tegen de muur werd gezet.
Een menigte had zich op het plein verzameld; vooraan stonden de welgeschapen en welgestelde burgers. Achter hen verdrongen zich kreupelen en blinden, bedelaars met krukken. Sommigen waren gekomen om een rol in het Driekoningenspel te bemachtigen, anderen uit nieuwsgierigheid.
Een van de spelers klom op een ton om zich verstaanbaar te maken. 'Alle deelnemers aan het Driekoningenspel moeten voor hun eigen toneelkleren zorgen, de kerk zorgt voor de rest.'
De wolverver stak zijn hand op: 'Zorgt de kerk ook voor mirre? Ik kan Melchior niet spelen zonder mirre.'
'Ik zei al dat de kerk voor de rest zorgt dus ook voor goud, wierrook en mirre.'
'En ook voor de ster?' riep een jongen.
'Ook voor de ster,' knikte de speler, 'en voor de stal en de kribbe en de engelenscharen. En de dromedaris.'
'U mag mijn os lenen, ' riep een boer met zijn muts zwaaiend.
'En mijn ezel!'
De speler haalde een bundel papieren tevoorschijn: 'Mooi, laat de dieren binnen maar inschrijven. Na gaan we aan de rolverdeling beginnen. Eerst de Drie Wijzen uit het Oosten. Wie kan er goed Latijn spreken en lezen?'
De wolverver verhief zijn stem: 'Wij, mijn collega's en ik, hebben de Latijnse school bezocht. Wij spelen De Drie Wijzen uit het Oosten.'
De speler wees naar de kerkdeur: 'Gaat u maar naar Nicolaas Coppenaar. Hij wijst de rollen toe. Wie nog meer?'
Er meldden zich een schoolmeester, drie schrijvers en een rij jonge bedelmonniken.
Terwijl de man op de ton verder ging liepen de mannen naar binnen. Coppenaar liet hen stuk voor stuk een bladzijde van de toneeltekst voorlezen. Het viel iedereen op dat de wolverver niet alleen stotterde maar ook geen woord Latijn begreep en alle klemtonen verkeerd legde. Zijn twee vrienden brachten het er iets beter af en de overige kandidaten kwamen niet verder dan de eerste twee woorden.
Coppenaar naderde met een valse glimlach de wolverver en troonde hem mee naar de Mariakapel, waar hij het triptiek opende: 'Kijkt u eens, u hebt precies het profiel van de oudste koning. En ook de majesteitelijke gestalte.'
De man knikte gevleid: 'Ik zal een waardige koning Melchior ten tonele voeren.'
'Maar,' Coppenaar hief zijn armen en liet ze weer vallen, 'helaas hebt u geen greintje acteertalent. Ik zal de rol dus aan een ander moeten geven.'
De wolverver verbleekte: 'Wat zeg je nou, man! Ik moet die rol hebben.'
Coppenaar wachtte net zo lang tot de wolverver al zijn argumenten had opgesomd en nu over zijn geld begon. Daar sprak hij op nadenkende toon: 'U bent het met me eens, dat de spelers uiterlijke gelijkenis moeten vertonen met de gestalten op dit schilderij?'
'Zeker! Absoluut,' knikte de wolverver.
'Dan zal ik de rol van Maria geven aan het meisje dat met haar kind model heeft gestaan voor de schilder van dit meesterwerk.'
De wolverver trippelde als een rat in de val die Coppenaar voor hem open hield en zei op de toon van een handelaar: 'Dat model is toevallig mijn dochter Marie. Ik zou haar - onder zekere voorwaarde - toestemming kunnen geven de rol van Maria te spelen..'
'En die voorwaarde is?'
'Dat ik de rol van Melchior krijg.'
Coppenaar deed of hij diep over de zaak nadacht. Hij nam zijn kin tussen duim en wijsvinger en liep een rondje in de kapel, op de voet gevolgd door de wolverver.
Hij gaf zich gewonnen: 'Goed dan. Ik verwacht Marie morgen met haar kind op de repetitie.'
'Wacht eens, wat zal haar moeder er van zeggen? Het is een fastoenlijk meisje. Ik eis dat Marie steeds door haar wordt begeleid.'
Coppenaar knikte ongeduldig en liep naar zijn gezelschap in het kerkportaal.
'En dan is er nog iets,' riep de wolverver hem na.
De speler stond stil en draaide zich op zijn hielen om: 'Wat nu weer?'
'Mijn dochter is niet getrouwd, ze is pas zestien jaar. En ze heeft ook geen kind.'
Coppenaar voelde een felle vreugde bij die mededeling maar hij wist het te verbergen: 'Ah, ze is nog maagd? Van wie is dan het kind op haar schoot als ik vragen mag?'
'Het is mijn zoon, haar jongste broertje,' hij grinnikte, 'een nakomertje.'
'O best, als uw dochter tijdens het kerstspel maar een kind meebrengt,' antwoordde de speler zo onverschillig mogelijk.
De speler maakte een kattensprong op weg naar het kerkportaal en voelde: dit wordt het mooiste spel dat ik ooit ten tonele heb gevoerd!
Marie volgde elke beweging van de man op het toneel. Zijn expressieve handen vertelden een verhaal, toverden het Heilige Land met zijn palmen en paleizen voor haar ogen. Vol bewondering zag ze hoe hij van de eenvoudige kousenmaker een overtuigende engel maakte die met een heilig vuur in zijn ogen de geboorte van Christus verkondigde. Coppenaar was streng maar vriendelijk. Zijn complimenten deden wonderen. Met een natuurlijke autoriteit dwong hij de mensenmassa, die het podium bevolkte, zich gedisciplineerd te bewegen. Wie niet kon lezen, leerde zijn rol spelenderwijs door goed op de toneelmeester te letten. Coppenaar leek overal tegelijk aanwezig; nu eens stond hij in het koor en leerde de nonnen hoe ze meer uitdrukkingskracht konden geven aan de woorden van hun gezang. Dan weer zat hij bij de toneelknechten op een hijsbalk en verplaatste touwen en decorstukken. En al die tijd was de speler zich bewust van Marie's blikken. Ze stond naast haar moeder en achter hen schaarden zich de vrouwen van de mannen die Kaspar en Baltasar speelden.
De Driekoningen slaagden er geen van allen in overtuigende karakters op de planken te zetten. De jonge Kaspar weigerde zich roetzwart te laten maken, wat zijn rol vereiste. De schriele Baltasar bleek bij nader inzien bang voor de hoge dromedaris en durfde er niet naast te lopen. Melchior vormde het grootste probleem; hij kon zijn Latijnse tekst niet onthouden en sprak onverstaanbaar omdat hij een paar voortanden miste.
Het drong echter tot geen van de drie door dat ze faalden. Ook als ze niet op het podium stonden verlangden ze een vorstelijke behandeling. Ze zetten hun toneelkroon niet af als ze, voorafgegaan door knechten met lantaarns huiswaarts keerden.
Op een avond, kort voor de uitvoering, begaven de heren zich naar het huis van de lakenkoopman op de Markt om bij een kruik goede Franse wijn na te praten over hun prestaties. Hun vrouwen gingen naar het huis van de wolverver waar Marie en haar moeder een houten bank bij de haard schoven.
'Wat een vertoning,' Geertruida, de vrouw van de lakenkoopman vulde met haar reusachtige gestalte de deuropening, 'ik weet niet hoe jullie er over denken maar dit spel heeft niks met kerstmis te maken.'
'Dat vind ik ook,' zei Anna, de vrouw van de wolverver, 'moet je ze horen kibbelen over hun plaats op het toneel. Wie staat er vooraan? Wie draagt het duurste geschenk?'
'En wie heeft het grootste aandeel in de kosten van de opvoering? Het gaat alleen maar over geld.'
'En macht en politiek,' vulde Geertrui aan. Ze begon zachtjes te lachen: 'Hebben jullie ooit iemand gezien die zo bang is voor een beest als mijn man?' Ze liet zich op de haardbank zakken: 'Die dromedaris is minstens zo bang voor hem als hij voor de dromedaris. Straks slaat hij tijdens de voorstelling nog op hol.'
'Zeker als hij mijn Kaspar in het oog krijgt met zijn zwartgemaakte snoet,' giechelde Betje die pas drie maanden getrouwd was met de jongen handelaar in zijde. Ze had haar keurslijfje laag uitgeknipt en droeg zijden kousen met geborduurde enkels.
'Maar hij wil toch niet zwartgemaakt worden?'
'Hij moet,' antwoordde ze ferm, 'Desnoods haal ik hem zelf met zijn neus door het roet van de schoorsteen.' Over het gelach van de anderen heen riep ze: 'Wie heeft ooit een koning Kaspar gezien die niet zwart was?'
'Wat me dwars zit zijn de gaven van de Drie Wijzen,' zuchtte Anna, 'Mijn koning Melchior heeft zijn kistje met zuiver bladgoud laten bedekken. Van dat geld zou een arme bedelaar een maand kunnen eten en drinken.'
'Mijn koning Baltasar liet zijn wierookvat met glanzende halfedelstenen zetten.'
'En mijn Kaspar heeft zijn doos mirre beplakt met stukjes ivoor en ebbenhout.'
'Schande! Of een mooi beschilderd doosje niet genoeg is op het toneel.'
Zo babbelden Geertrui, Anna en Betje voort. Marie had al die tijd niets gezegd. Ze haalde haar spinrokken tevoorschijn en knoopte de spintol aan het einde van de wollen draad. Haar hond had zijn witte kop op haar knieën gelegd en bewoog zachtjes zijn staart. Marie herinnerde zich hoe Nicolaas Coppenaar haar hand pakte en haar over het podium begeleidde. Een van zijn spelers had de rol van Jozef gekregen. Hij mocht de herders toespreken en de Driekoningen bedanken voor hun geschenken. Maar zij moest daar als een pop in het stro zitten en mocht geen woord zeggen.
Coppenaar fluisterde haar toe: 'Uw stem klinkt engelachtiger dat de zang der cherubijnen en serafijnen.'
Ze trok haar mondhoeken omlaag en dacht: charmeur, toneelspeler!
'Wat denk jij van het spel, Marie?' vroeg Betje, 'je zegt er geen woord over.'
'Wat ik niet begrijp,' antwoordde het meisje, 'is wat een pasgeboren kind in een stal met goud, wierook en mirre moet doen.'
Haar moeder knikte: 'Je hebt gelijk, kind. Geen van de mannen heeft blijkbaar voldoende inlevingsvermogen om dat te begrijpen.'
'Ik wil niet dat het een mislukking wordt,' zei Marie zachter, 'niet voor vader en niet voor Nicolaas Coppenaar. Het is een kunstenaar. Hij werkt met overgave aan het spel.'
Toen keek Geertrui een tijdje in de hoog oplaaiende vlammen en hief haar hand: 'Ik heb een plan,' zei ze. Anna, Betje en Marie bogen zich naar haar toe: 'Vertel.'
De vier schaduwen vormden nu één geheel op de witgekalkte muur. Ze fluisterden, ze knikten en na een uur gingen ze tevreden uiteen.
Op de dag voor kerstmis werd de laatste repetitie gehouden. Ze speelden voor het eerst in toneelkleren buiten op het grote podium voor de kerk. Er moesten mantels worden ingekort, linten aangenaaid en engelenvleugels geknipt. Het vee was onrustig, al deed een herder nog zo zijn best de kudde schapen en lammeren in toom te houden. De ezel balkte aan één stuk door en maakte de tekst der engelen onverstaanbaar. Coppenaar viel uit toen een van zijn knechten onhandig met het vuurwerk omging en bijna de hele stal van Bethlehem in lichter laaien zette. Alleen de knapen, monniken en nonnen van de drie koren gedroegen zich rustig. Onverstoorbaar bejubelden ze de geboorte van Christus, ook toen twee van de Drie Wijzen op het podium slaags raakten. Het conflict dat al weken broedde, was de vorige avond tot uitbarsting gekomen. De jonge Kaspar beledigde Melchior door hem een sluwe opportunist te noemen. Baltasar greep zijn kans en drong zich op de voorgrond, pikte teksten van zijn collega's.
Coppenaar bewaarde met moeite zijn geduld. Marie zat daar al die tijd met een raadselachtig spotlichtje in haar ogen naar hem te kijken. Ze opende haar mond alleen om een hapje te nemen van de zoete krakelingen die hij voor haar had meegebracht. Verder zweeg ze en was een toonbeeld van ootmoed en nederigheid, zoals men van haar verwachtte.
Aan het einde van de repetities sprak Coppenaar iedereen moed in en zei dat alles de volgende dag zeker goed zou gaan. Hij wenste de spelers een goede nachtrust en liep over het plein eenzaam in de richting van zijn logement. Toen hij zich omdraaide in de hoop nog een glimp op te vangen van Marie, zag hij dat ze met de vrouwen van de Drie Wijzen stond te fluisteren. Haar hond bleef als een marmeren beeld naar hem kijken.
Ach, konden hun mannen het maar zo goed met elkaar vinden als hun drie wijven, dacht Coppenaar ongelukkig.
In haar slaapvertrek gekomen keek Marie lang in haar kleine spiegel van gebrand zilver en maakte haar haren vochtig. Ze vlocht de strengen in wel twintig stijve vlechtjes en legde ze op haar schouders toen ze ging slapen. Morgen moest het haar net zo mooi golven als op het schilderij van meester Jeroen. Marie verwachtte dat ze die nacht geen oog dicht zou doen. Maar zodra ze tussen de beddengordijnen lag en de zachte peluw in haar rug voelde, zonk ze weg in een diepe slaap.
De volgende morgen was de stad vol licht en verwachting. De zware luidklokken kwamen in beweging en kondigde het vertrek van de processie. De vogels in de gotische kerktorens vlogen niet weg maar schenen te luisteren tussen de gebeeldhouwde gedrochten. Ze schrokken zelfs niet van de trommelaars die de gelovigen voor gingen. Onder gezang van de koorknapen kwamen de mensen in beweging en begonnen aan de ommegang door de stad.
De deken had zich in alle vroegte nerveus bij Coppenaar gemeld met het bericht dat de bisschop van Mechelen de avond tevoren plotseling was gearriveerd: 'Hij is op weg van Utrecht naar Mechelen en overnachtte met zijn gevolg onder mijn dak!' riep de prelaat met overslaande stem, 'en hij wil vandaag de Drie Wijzen uit het Oosten zien!'
'Wat een eer,' antwoordde Coppenaar luchtig, 'zet een mooie zetel voor hem klaar en houd bedelaars en straathonden op een afstand.'
'Alles moet vlekkeloos verlopen, dus niet als gisteren,' waarschuwde de deken hem, 'zijne eminentie zal aan het hof over ons vertellen.'
De speler knikte en legde oneerbiedig zijn hand op de schouder van de prelaat; 'Gaat u rustig aan de zijde van uw hoge gast zitten en laat het spel maar aan mij over.'
De processiegangers liepen sneller dan ze gewend waren. Iedereen had wel een familielid of een vriend die als acteur of zanger aan het spektakel meewerkte. En de knechten van de boer schepten op over hun schapen en lammeren die straks om de kerststal zouden staan.
Eerder dan de bedoeling was sloegen de gelovigen met hun baldakijn en vaandels, hun kaarsen en versierde beelden de hoek om en kwamen het kerkplein op. Het begon heel zacht te sneeuwen: de spitsbogen en stenen heiligen werden met een dunne witte laag bedekt. Toen ze allen een plaats hadden gevonden voor het podium, klaarde de hemel op en brak de zon door.
Coppenaar had zijn spelers bijeen geroepen en over de komst van de hoge gast verteld. Wie nog niet zenuwachtig was, raakte door dit bericht over de bisschop uit zijn doen. Hun leider gaf uiterlijk kalm zijn bevelen en liet het spel beginnen.
Er viel een stilte toen hij naar voren kwam. Hij droeg een prachtig fantasiekostuum met een fluwelen wambuis en strakke hozen. Met een buiging nam hij zijn gepluimde hoed af en heette de bisschop in volmaakt Latijn uitvoerig welkom.
De toeschouwers vergaapten zich aan het versierde toneel, waarop kleine huizen en paleizen waren getimmerd van geverfd hout. De bordjes boven de deuren lieten niets te raden over. PALEIS VAN HERODUS, stond er op het grootste bouwsel. HERBERG op een kleiner huis, STAL VAN BETHLEHEM op de armoedige stal met een strooien dak. Boven een luik stond HEL en een pijl wees naar HET OOSTEN. Daar moesten dus de Drie Wijzen vandaan komen. Trompetten schetterden. De wind hield de adem in, de hemel lichtte op met een parelmoeren glans.
De bisschop onder een zijden baldakijn met goudkleurige franjes leek tevreden. Hij zette zijn paarse pantoffels op een stoof waarin kooltjes gloeiden en vouwde zijn handen op zijn buik. Men klapte na afloop van deze inleiding maar dat was meer van opluchting dan van bewondering. Coppenaar boog. Nu kon het echte spel beginnen. Hij zag de gezichten vol verwachting naar hem opgeheven. Midden voor het podium stond een lange, magere man met een markante kop die alles met vurige blik opnam.
Luid klosten de hoeven van de ezel over het plankier. Jozef trok aan de teugels. Maria hield zich met neergeslagen ogen moeizaam in evenwicht.
'Dat is Marie van de wolverver!' werd er gefluisterd en allen kwamen onder de bekoring van het meisje in haar blauwe mantel.
Jozef moest nu naar het houten toneelhuisjes waar HERBERG op stond. Hij klopte op de deur. Meteen kwam de herbergier tevoorschijn. De beroepsspeler leefde zich uit in zijn rol. Hij schudde wild zijn hoofd, draaide met zijn ogen en zei dat er geen plaats meer was. Met uitgestrekte vinger wees hij in de verte. Dit herhaalde zich en toen ze voor de derde maal te horen kregen dat er geen plaats was riep Jozef uit: 'Maar als we hier geen bed krijgen moeten we buiten overnachten. En mijn vrouw verwacht een kind.'
Nu streek de herbergier zichtbaar met zijn hand over het hart: 'Ga dan maar in mijn stal slapen, daar in gindse heuvels,' zei hij.
Uit de vier hoeken van het podium kwamen nu als engelen geklede knapen. Ze leidden Jozef en Maria onder gezang naar de stal, die midden op het toneel stond.
Marie liet zich van de ezel glijden, ging in het hooi zitten en plooide haar blauwe mantel om zich heen. Jozef had moeite met de ezel, die koppig weigerde naast de os te staan. Hij bond hem ten einde raad maar aan de andere kant van de stal vast. Onmiddellijk draaide de ezel zijn achterste naar het publiek, lichtte zijn staart en liet een hele reeks vijgen op de planken neerploffen. De toeschouwers hadden zich nog nauwelijks laten horen. Maar nu steeg er een kreet van plezier op. Kinderen joelden, mannen klapten en helemaal achteraan bonkten de kreupele bedelaars met hun stok op de grond.
De deken verzuchtte: 'Wat een primitief volk is het toch. Als het maar vulgair is hoor je ze wel. Onze burgers weten zich niet te gedragen.'
'De ezel anders ook niet, ' mompelde de bisschop met een onverwachts gevoel voor humor. De deken lachte zuur en keek weer naar het toneel.
Met veel geratel en gepiep rolde er een grote, zwartgeverfde wolk over de planken naar de stal. Twee engelen duwden hem voor Jozef en Maria die daardoor volkomen aan het oog werden onttrokken. Ten overvloede oreerde Coppenaar over het aanbreken van de nacht waarin het heilig paar zich te ruste had begeven.
Nu was het moment aangebroken voor de engelscharen. Vanuit de hemel daalde een prachtig geklede engel aan een touw omlaag. Hij zong Gloria in excelsis Deo. Terwijl het nonnenkoor jubelend inviel, werden een tweede en een derde engel met behulp van katrollen omlaag gelaten. Ze waren prachtig uitgedost met kartonnen vleugels waarop goud- en zilverkleurige pailletten waren geplakt. Beneden stonden de herders en schapen met toenemende verbazing omhoog te kijken.
Toen alle aandacht op de herders en engelen gevestigd was, kroop een knecht met Marie's slapende broertje via de achterkant van het toneel naar de stal. Niemand merkte hoe het kind in de armen van de Heilige Maagd werd gelegd. De knecht plaatste een vergulde stralenkrans op haar hoofd, stak kaarsen aan en sloop weer weg.
Het gezang zwol aan. Coppenaar - die opnieuw in Latijn was vervallen - verkondigde dat de Verlosser was geboren. Toen de wolk door de engelen opzij werd geduwd steeg er een luid Aaaaah! op. Tientallen kaarsvlammetjes verlichtten een liefelijk tafereel: Maria's door stralen omkranste hoofd boog zich over haar naakte kind. Jozef knielde links van haar neer in het stro. Het kindje begon te huilen en zorgzaam sloeg Maria haar mantel om hem heen. Getroost door haar vertrouwde warmte viel hij in slaap.
Al gauw klonk het gestommel van de herders met hun schapen. Ze knielden neer op de afgesproken plaats bij de stal en vouwden hun handen. Boven hen schommelden engelen zachtjes heen en weer aan hun touwen en katrollen. Een van hen was op het dak van de stal neergedaald. Hoewel hij luid en ijverig zijn tekst opzei begon het publiek zich te vervelen. Er was al meer dan een uur verstreken en nog steeds geen spanning en spektakel. Voor het aardigste moment had de ezel gezorgd. Maar die leek - nog steeds met zijn achterwerk naar het publiek - in slaap gesukkeld. De bisschop liet zich op zijn zetel een beker warme wijn brengen. De kruiden verspreidden een heerlijke geur, die de omstanders jaloers opsnoven. 'Kijk daar eens! ' klonk het nu.
Uit het oosten naderden de Drie Wijzen. Men herkende ze direct aan hun oosterse kleding. Eén van hen was pikzwart, de oudste zat doodsbang op de rug van een dromedaris en de derde droeg een veel te grote zijden tulband die over zijn voorhoofd zakte. Met verbeten gezicht probeerden ze elkaar niet in de ogen te kijken.
Een toneelknecht liep voor hen uit met een lange stok waarop een prachtige ster was bevestigd. Aan de achterkant spetterde vuurwerk, wat voor een feeëriek effect zorgde.
De hemel boven de kerk had nu een roze paarse gloed gekregen, het wolkendek was zo dun dat je een vroege maansikkel kon zien schemeren.
De oosterse muziek klonk dreigend met vedelaars en kromhoorns. Bij het paleis van koning Herodus gekomen stonden de Drie Wijzen stil. De schoolmeester zat daar gekleed als Koning Herodus op een troon. Niets was nagelaten om hem een kwaadaardig uiterlijk te geven. Zijn baard en haren waren rood geverfd met meekrap. Toen hij vernam dat de Koning der Joden was geboren, balde hij zijn vuist, plukte aan zijn baard en rolde met zijn ogen.
Coppenaar verheugde zich op de komende effecten. Op een teken sprong het luik van de hel open en kwam er een angstaanjagende duivel tevoorschijn. Onder geklets van deksels en wafeltangen danste hij rond de troon van Herodus. Uit de rookwolken en vlammen steeg een stank van zwavel op.
Coppenaar zag dat de magere man die vlak voor het podium stond op zijn tenen ging staan en zijn wenkbrauwen fronste. De duivel fluisterde de wrede koning iets in het oor en prikte hem met een grote drietand. 'Dood aan het kind. Ik ben de Koning der Joden!' brulde Herodus.
Het publiek was flink geschrokken en de engelen sloegen hun witte mouwen voor hun gezicht. Soldaten marcheerden twee aan twee met messen en zwaarden het toneel op. Enkelen klommen op een paard en galoppeerden met donderend geraas over het toneel: 'Zoek het kind!'
Gelukkig renden de soldaten de verkeerde kant op. De duivel liet zich in de hel zakken om niet meer terug te keren. Gestaag wandelden de Drie Wijzen achter de ster aan naar de stal. Daar liet Melchior zich van zijn dromedaris glijden. Hij moest nu een lang en moeilijk relaas houden over astrologie en de komst van de Verlosser. Hij had een dik boek bij zich waar hij de Latijnse tekst uit kon voorlezen maar hij was zo zenuwachtig, dat hij geen woord kon uitbrengen en geen letter zag.
Vol medelijden merkte Marie dat het gouden kistje in zijn handen trilde. In doodse stilte stonden Baltasar en Kaspar naast hem. Coppenaar kwam dichterbij: 'De sterren!' fluisterde hij, 'vertel over de sterren!'
Ziek van de plankenkoorts bleef Melchior voor Maria staan. Het publiek werd onrustig van de stilte. Sommigen vonden het een saaie vertoning en gaven elkaar de bierkruik door. Er werd koek gegeten en twee jongens begonnen te vechten.
Coppenaar riep het publiek ten einde raad toe: 'Nu bieden de Wijzen uit het Oosten het goddelijk kind geschenken aan.'
Baltasar raapte al zijn moed bijeen: 'Ik breng u wierrook,' zei hij onverstaanbaar en zette het versierde wierookvat op de grond.
'Ik breng u mirre,' zei de zwarte koning Kaspar.
Toen Melchior aan de beurt was beefde hij en liet het goud voor de voeten van Marie in het stro vallen: 'Ik breng u goud!'
Het leek volkomen natuurlijk dat de Heilige Maagd met het kind in haar armen opstond en luid en duidelijk sprak: 'Dank u, dat u de lange weg hebt afgelegd om mijn zoon goud, wierrook en mirre te brengen.'
Coppenaar schrok, nu een van zijn spelers - nog wel een vrouw - zomaar een zelfverzonnen tekst uitsprak. Met stomheid geslagen zag hij hoe ze haar kind in de kribbe legde, hem toedekte met stro en op haar gemak naar de rand van het podium liep. Vrijmoedig liet ze haar blik over de toeschouwers gaan en riep: 'Ik zie dat de Drie Wijzen hun vrouwen hebben meegenomen!'
Vlugge voeten beklommen de ladder aan de zijkant van het podium. Met een mand aan hun arm kwamen drie oosters geklede vrouwen op. De eerste had al wat grijze haren, de tweede had een enorm postuur en de jongste was roetzwart geverfd en liep, draaiend met haar achterste naar de stal. De bisschop sperde zijn ogen wijd open. De deken scheen een flauwte nabij, hij hing scheef op zijn zetel. Waarom deed Coppenaar niets om aan die schandalige vertoning een einde te maken? En waarom stonden de Drie Wijzen sprakeloos naar hun wijven te staren?
Maria nodigde de drie vrouwen met een elegant gebaar uit nader tot de kribbe te komen.
De eerste opende haar mand en zei: 'Mijn man heeft u goud geschonken. Maar wat heb je aan goud als je naakt ter wereld bent gekomen en je zelfs geen deken hebt om je onder te warmen? Daarom heb ik voor de Mensenzoon kleertjes genaaid en een dekentje geweven van zachte wol.'
Ze legde haar gaven in de kribbe. Nu trad de tweede vrouw naar voren en zei: 'Mijn man heeft uw kind wierrook geschonken. Maar wat heb je aan wierrook als je arm bent en honger lijdt? Ik breng u wat meel om zoete koeken te bakken voor uw kind. En hier is een kruikje schuimend tarwebier. Dat is goed voor vrouwen die hun kind moeten zogen.'
Ze legde haar gaven voor Maria neer. Coppenaar keek ademloos toe. Hij werd nieuwsgierig hoe deze improvisatie zou eindigen. Toen hij merkte dat Melchior zijn zenuwen de baas werd en op het punt stond zijn dochter de mantel uit te vegen trok hij hem naar achteren: 'Stil! Laat ze gaan.'
De derde vrouw droeg een tulband van gestreepte zijde en haar mantel leek veel op de mooie beddensprei van haar vriendin. Ze wendde haar roetzwarte gezicht naar het kind in de kribbe en zei: 'Mijn man heeft u mirre geschonken. Maar wat heb je nou aan mirre als je ouders zo arm zijn dat ze geen speelgoed voor je kunnen kopen? Daarom heb ik een mooi stokpaardje voor je laten maken. Met een zadeltje van rood leer en belletjes aan de teugels...'Ze keek bedroefd en acteerde met ineengeslagen handen: 'Maar toen we uit het verre oosten de ster volgden, kwamen we onderweg bij een huis waarin een ziek en eenzaam kind op bed lag..'
De vrouw kreeg echte tranen in haar ogen en riep uit: 'Dat kind zag het stokpaardje en vond het zo mooi dat het lachte. Het was de eerste keer in maanden dat het zieke kind lachte. Wat kon ik anders doen dan hem het stokpaardje schenken?'
Op de eerste rij begon een moeder te snikken.
'En daarom sta ik nu met lege handen voor het goddelijk kind.' Ze toonde haar lege handen en sloot beschaamd haar ogen. Maria trad naar voren. Voor alle zekerheid drukte Coppenaar Melchior in het stro en fluisterde: 'Kniel en zwijg!'
De verbouwereerde man gehoorzaamde. Baltasar en Kaspar volgden zijn voorbeeld.
'Ik dank u, o wijze vrouwen uit het Oosten,' zei Maria plechtig. Ze wendde zich tot de eerste vrouw: 'Door het kind kleertjes te geven hebt u getoond dat u de behoefte van de Mensenzoon begrijpt. De armen kleden is een christelijke deugd. U bent daarin een voorbeeld voor allen.'
Toen zei ze tegen de tweede vrouw: 'Het gaat in het leven niet om goud en kostbaarheden. Dat hebt u goed begrepen. Door eten en drinken te geven helpt u ons.'
Maria liep nu naar de derde vrouw die haar zwartgemaakte snoetje ophief: 'Uw geschenk was misschien wel het kostbaarste van alles. Want mijn Zoon leert de wereld: heb je naasten lief. Wat je aan een ander geeft dat geef je aan Hem. En daarom ben blij met uw lege handen, het kostbaarste van alle gaven.'
Maria tilde het slapende kind uit de kribbe en hield hem tegen zich aan: 'Het Licht van de wereld flonkert niet in goud en edelstenen. Het schijnt diep in ons hart en wijst de weg door het duister.'
Toen ze zweeg was de ontroering overal voelbaar. Coppenaar liet Melchior los en gaf het engelenkoor een teken. Zacht zetten ze het slotlied in. Coppenaar viel opgelucht naast de Drie Wijzen op zijn knieën voor het kind. Maria keek op hem neer, zag zijn donkere haren die krulden in zijn nek. Ze glimlachte.
De deken kwam achter het toneel, waar de spelers moe bij elkaar stonden. Kaspar probeerde het roet van zijn gezicht te vegen. De engelen ontdeden zich van hun vleugels.
'De bisschop heeft u bij zich geroepen,' zei de prelaat met verstikte stem.
'Alle tweehonderd?' schrok Coppenaar.
'Geen grapjes!' antwoordde de deken. Hij greep Coppenaar bij zijn mouw, pakte ruw Marie's pols en gelastte de drie wijzen en hun vrouwen hem te volgen.
'Uw spel heeft indruk op me gemaakt,' zei de bisschop toen ze voor hem stonden. 'U hebt de kerstboodschap met uw spelers meesterlijk overgebracht, meester Coppenaar.'
Hij stak zijn hand uit naar Marie: 'Kom hier, mijn kind. Het was de eerste keer dat ik een vrouw op het toneel zag. Je hebt me weten te ontroeren.'
Ze dankte hem blozend. De bisschop wendde zich tot de andere vrouwen, die hand in hand stonden. Zachtjes zei hij: 'Drie Wijven uit het Oosten! Wat een originele gedachte.'
De deken schoot in de lach. De uitdrukking op zijn gezicht veranderde op slag: 'Ja, vindt u niet, monseigneur? Drie Wijven uit het Oosten!'
'Ik wil u uitnodigen dit spel in Mechelen op te voeren voor de Romboutskathedraal. En daarna,' hij nam Coppenaar bij zijn elleboog, 'gaan we naar het hof in Brussel. Ik zal daar de hertog en de hertogin van Bourgondië op de feestdag van de Heilige Driekoningen verblijden met dit spel. Maar laten we nu naar het altaar gaan om de Mis te vieren.'
Het was al nacht toen de kerkdeuren zich openden en de gelovigen naar buiten stroomden. Coppenaar had tijdens de mis zijn ogen bijna voortdurend op Marie gevestigd. Ze zat tussen haar ouders. Haar moeder hield het slapende kind op schoot. Melchior, Baltasar en Kaspar hadden zich duidelijk verzoend, wel keken ze van tijd tot tijd nadenkend naar hun vrouwen, die voldaan hun handen gevouwen hielden. Betje, de jonge vrouw van Kaspar, hield de mooie tulband om. Ze was zich bewust van de aanwezigheid van Coppenaar en trok onmerkbaar haar rokken iets op. Hij was bang geweest voor een mislukking van het spel maar nu vele ogen bewonderend naar hem keken, genoot hij van zijn triomf. Hij verlangde ernaar als bekroning van de dag het hart van Marie te veroveren. Dat moest in de roes van alle feestelijkheden niet moeilijk zijn.
In de duisternis van het kerkplein zocht hij haar na afloop van de mis overal. De een zei dat ze naar huis was gegaan, de ander had Marie bij het altaar gezien. Toen schoof een witte hond met een rode halsband langs zijn benen. Zijn hart sprong op en hij volgde hem de kerk in. De kaarsen op het altaar waren al gedoofd en het middenschip was verlaten. De witte hond was nergens meer te zien.
Na een tijdje ontwaarde hij een flauw schijnsel in de Mariakapel. Nog één keer wilde hij het schilderij bekijken, dat zoveel illusies in hem had wakker geroepen. Er hing daar een vreemde geur. Het was geen wierook en ook geen mirre. Hij rook terpentijn, olie en verf. Op zijn hoede kwam hij naderbij en zag een man die met zijn rug naar hem toe stond. Hij had een palet in zijn linkerhand en bracht met een penseel wat verf aan op het middenpaneel.
Achter hem stond Marie. Kaarslicht scheen op de stroom roodblonde haren. Ze had haar kleine hand op zijn schouder gelegd en leunde vertrouwelijk tegen hem aan. De witte hond lag met de kop op zijn voorpoten aan hun voeten.
Coppenaar staarde in verwarring naar het paar. Ze vormden een eenheid die hem pijn deed. Hij wilde de betovering van dit samenzijn niet verbreken en verborg zich beschaamd achter een pilaar. De schilder wendde zijn gezicht om Marie op het voorhoofd te kussen en nu herkende Coppenaar het markante profiel van de magere man die vlak voor het toneel had gestaan.
'Dit is mooi, Jeroen,' klonk de stem van Marie.
'Precies wat ik daar rechts op het schilderij nog miste,' antwoordde de schilder.
'Het is er maar één, Jeroen.'
'Dit is de vrouw van Melchior. Jouw wijze moeder die het wezen van de liefde kent en ons aan elkaar heeft gegund.'
Marie fluisterde: 'Eigenlijk verdient ze een ereplaats. Niet als een nietig wezen ver weg op een brug.'
Meester Jeroen legde zijn palet neer. Een droge tik op het marmer en dan het ruisen van kleren, de stilte van een lange omarming. Coppenaar kromp ineen, kwelde zichzelf door het einde van de kus af te wachten.
'En nu, vannacht nog, wil ik de vrouwen van Baltasar en Kaspar er bij schilderen,' zei meester Jeroen eindelijk.
'Met hun manden en tulbanden,' moedigde Marie hem aan, 'daar in het groen.'
Ze gingen zo op in het werk, dat ze de man in de duisternis niet opmerkten. Hij sloop weg langs de muur van de zijbeuk. Coppenaar had iets moois gezien dat hem diep in zijn wezen raakte. Zijn passie voor het toneel, zijn bewondering voor de schilderkunst en de triomf van de ware liefde vloeiden samen op het schaars verlichte altaar. Marie was voorgoed onbereikbaar, dat stond wel vast. Zij kende een liefde die te groot was voor zijn hart.
Buiten gekomen keek hij omhoog en zag hoe duizenden sterren in de kerstnacht fonkelden. En voor het eerst begreep hij iets van hun licht. Zijn verdriet brak en er ontstond ruimte voor een nieuw, groot gevoel. Een diepe zucht welde op uit zijn borst en hij zei: 'Lieve Heer, ben ik dan eindelijk wijs geworden, door die Drie Wijven uit het Oosten?'
Copyright Thera Coppens