Een geromantiseerde versie van het leven van de zeeheld zoals ik het als leerling journaliste publiceerde in het weekblad Margriet 1973
De droom van een arme jongen
Als kleine jongen al droomde Michiel de Ruyter van de zee, van succes, van roem. Zijn droom ging in vervulling, maar toch bleef hij een gewone man. Hij leerde nooit zonder taalfouten te schrijven en het sobere leven van hem en zijn vrouw, stak schril af tegen dat van zijn rijke tijdgenoten.
Moeder Alida Jans de Ruiter drukte het harde brood tegen haar boezem en sneed er hompen af, die ze onder haar kinderen verdeelde. Opeens greep ze haar tienjarige zoon Michiel bij zijn arm en trok hem achter de tafel vandaan: "Laat jij je handen eens zien!" De jongen schudde zijn hoofd. "Handen op tafel!" klonk het krachtige bevel van vader Adriaan Michielszoon. Onder gegniffel van de broertjes en zusjes die om de tafel stonden deed Michiel wat hem was bevolen. "Zie je wel," mopperde Alida Jans toen ze de gezwollen blauwe vingers van haar zoon zag, "de meester heeft hem vandaag weer met de plak gegeven." Michiel boog zijn hoofd en hoorde vader zeggen: "Hij moet maar gaan werken. Voor lezen en schrijven deugt hij toch niet. Altijd is het vechten en smijten. Ik zal eens naar het kantoor van de heren Lampsens gaan. Misschien hebben ze een knechtje nodig." Terwijl vader Adriaan zijn brood in een kom zuur bier sopte ging de jongen terug naar zijn plaats. Hij rook de vieze damp van de gekookte vis die op tafel kwam. "Alweer bedorven!" dacht hij boos. "Als ik later rijk word eet ik altijd verse vis van een echt tinnen bord. Dan heb ik ook een sabel met een zilveren gevest..." Zo droomde hij van een betere toekomst. Maar vader Adriaan, die als bierdrager de kost moest verdienen voor zijn gezin van twaalf kinderen dacht ondertussen nuchter: "Het wordt tijd dat het jong gaat werken. We hebben zijn weekloon hard nodig." Het was zwaar en eentonig werk op de Vlissingse lijnbaan. Honderd, duizend maal draaide Michiel een groot rad rond. Gewillig werkten de andere knechtjes onder de warme zomerzon. Voor zes stuivers per week maakten ze hun handen kapot en hun ruggen krom. Opeens werd Michiel zo opstandig dat hij er springend en schreeuwend vandoor ging. Hij rende blootsvoets over de keien van de kade, vrij als de meeuwen boven zijn hoofd. De toren van de Grote Kerk rees op boven de huisjes. "Ik moet naar de spits!" dacht Michiel in een opwelling. Toen hij hijgend boven kwam had hij een weids zicht op de Vlissingse haven. Daar deinden de grote fluitschepen met hun brede boegen naast de statige fregatten en kleinere pinassen. Michiel zuchtte als hij dacht aan de verre landen die ze hadden bezocht. Opeens zag hij dat er een ladder tegen de torenspits steunde. Werklieden die de leien van de torenui herstelden moesten hem daar hebben achtergelaten. In zijn zucht naar avontuur klom Michiel uit het venster en zette zijn voet op de onderste sport. Snel als een aap klom hij omhoog tot hij met beide handen de torenhaan omvatte. Onder hem gaapte de diepte van de haven met zijn poort, zijn ophaalbrug en zijn pakhuizen. Plotseling ontstond er beroering onder de mensen. Ze dromden bijeen aan de voet van de kerk en wezen omhoog: "Kijk! Er zit een schelm bij het windvaantje. Dat kind zal al zijn botten breken!" Vader Adriaan was met zijn zoon verlegen voor de reder Lampsens verschenen. Hij wilde Michiel aanmonsteren voor een reis naar het zuiden. "U moet hem maar flink aanpakken" had hij gezegd, zijn muts ronddraaiend in zijn eeltige handen. "Op school deed hij niks anders dan herrie schoppen en als knechtje werd hij overal ontslagen. Laatst nog is hij op de toren geklommen en zónder ladder langs de gladde leien naar beneden gekomen!" De reder nam Michiel aan, wetend dat zijn hoogbootsman een hulpje kon gebruiken. Zo ging Michiel Adriaanszoon de Ruyter op 3 augustus van het jaar 1618 aan boord van het schip dat naar de Middellandse Zee voer. Hij schaamde zich een beetje voor zijn moeder die op de kade stond en de punt van haar blauwe schort tegen de ogen drukte. Thuis had ze hem overstelpt met raadgevingen: "Bid elke dag dat de Heer je mag sparen, luister niet naar vuile zeemanspraat, drink geen brandewijn met de matrozen..." Hij had geknikt, verlangend naar het moment waarop hij uit zou varen. Toen het schip eindelijk de haven uit gleed ging Michiel naar het laadruim en snoof de vreemde geuren op van foelie, nootmuskaat en kaneel. Hij zag de vuile slaapplaatsen der matrozen. Onder de dekplanken was het benauwd en schemerdonker. Alleen door de open luiken kwam wat licht en verse lucht. Die zouden straks op volle zee worden gesloten, wist Michiel. Zelfs de rioolstank die door de gebreeuwde naden kwam schrok hem niet af. Hij stelde zich veel voor van zijn eerste zeereis. Maar zodra ze ver buiten de haven waren en de machtige zeilen zich met een geheimzinnig geruis ontvouwden begon het keiharde leven voor het nieuwe hulpje van de hoogbootsman. Hij werd geschopt en gesard door de oudere matrozen, die lachten oom zijn ijver. 's Nachts had hij maagpijn van de harde scheepsbeschuit en het vuile drinkwater. Toch genoot hij van de eerste aanblik der zuidelijke zeeën. Hier was het water azuurblauw en zo doorzichtig dat hij de wieren op de rotsbodem kon zien bewegen. Het onhandelbare jongetje dat op het land nergens voor deugde, bleek op de golven een ijverige leerling, die al gauw alle scheepstermen begreep en als een volleerd matroos in de masten klom. Toen de haven van Vlissingen na maanden weer in zicht kwam kon de hoogbootsman vader Adriaan vertellen dat hij tevreden was over Michiel. Hij zou hem best nog eens willen meenemen naar zee. Vader Adriaan had echter al andere plannen...
De Nederlanden vochten verbeten om zich te bevrijden van de overheersing der Spanjaarden. Prins Willem I had zijn leven gegeven voor zijn vaderland. Hij was opgevolgd door zijn zoon Maurits. Tijdens het Twaalfjarig Bestand moest deze vechtlustige stadhouder de wapenen laten rusten. Maar in 1621 werd de strijd in alle hevigheid voortgezet. Toen hij in 1622 met zijn troepen oprukte naar Kleef bevond zich in de achterhoede een jonge busschieter uit Vlissingen: Michiel de Ruyter. Beladen met wapens en proviand marcheerde hij achter de tamboers over de velden. Soms daverden kanonnen aan het front. Dan zag hij de chirurgijnen naar de gewonden gaan terwijl marketenters en hoeren de overlevenden opzochten. Het was een tocht die Michiel leerde hoe dicht de dood bij het leven staat. Afzichtelijk was de oorlog met het gekerm der soldaten, de benauwende kruitdampen en de angst op alle gezichten. Toen Michiel als zestienjarige terugkeerde in Vlissingen was hij gehard. Hij nam dienst op een schip dat naar Portugal voer. In Het Kanaal gekomen ademde hij diep de frisse zeewind in: hier was ruimte en vrijheid waarin hij zich nooit zo beklemd zou voelen als tijdens de strijd op het land. Op een morgen klonk een kreet uit de hoge mast: kapers aan stuurboord! Voor het eerst van zijn leven zag Michiel de schepen der Barbarijse zeerovers dreigend naderen aan de horizon. Er was nauwelijks tijd om de verdediging voor te bereiden: daar troffen de zware kogels reeds de masten die krakend ineenstortten. Binnen enkele uren hadden de kapers de Zeeuwse koopvaarder in hun macht. Zij roofden het laadruim leeg en plunderden de bemanning, die in sloepen aan wal werd gebracht. Michiel besefte wat hem te wachten stond als hij de gevangene der zeeschuimers bleef: ze zouden hem op een van hun galeien in de boeien slaan totdat hij stierf van uitputting. Maar als hij trachtte te ontsnappen liep hij de kans te worden neergeschoten. Toch besloot hij dit laatste te wagen. Zodra hij op het strand was gekomen zette hij het op een lopen in de richting van de rotsen. Hij hoorde geschreeuw en geweerschoten. Gedekt door stenen en struiken rende hij onvermoeibaar voort tot de stemmen der kapers achter hem vervaagden. Een uur later viel hij hijgend neer in het hete zand. Zijn voetzolen waren bebloed en hij was beroofd van al zijn bezittingen. Maar hij had de vrijheid nog! Nu begon de lange tocht naar zijn vaderland. Bedelend zwierf hij vanaf de Spaanse kust door Frankrijk naar de Nederlanden tot hij eindelijk de torenspits van Vlissingen aan de horizon zag oprijzen.
In maart van het jaar 1631 trouwde de eenvoudige matroos De Ruyter met Maria Velters. Tien maanden later baarde zij een dochter die de naam Alida ontving. Bezorgd stonden vrouwen om de versleten bakermat waarin Maria haar kind koesterde. Hoewel het zweet op haar voorhoofd parelde rilde ze telkens en duwde haar voeten tegen de stoof. In haar lichtblauwe ogen lazen de vrouwen het gevaar dat zoveel kraamvrouwen bedreigde. Ook Michiel wist dat de dood nabij was. Een week later moest hij de versierde geboorteklopper aan de deur verwisselen voor een bos stro ten teken dat zijn vrouw en haar kind waren overleden. Toen de dominee hem kwam bezoeken zei hij gelaten: "De Heer heeft gegeven, de Heer heeft genomen." In de komende winter stortte hij zich met grote ijver op de bestudering van kaarten, nautische instrumenten en scheepvaartkundige boeken. Voor de jongen die nauwelijks onderwijs had genoten was de studie zwaar. Maar hij bereikte door volharding zijn doel: op 8 mei van het jaar 1633 voer hij als stuurman van "De Groene Leeuw" naar het hoge noorden. Na zijn terugkeer in Vlissingen trad hij opnieuw in dienst van de Groenlandse compagnie. Maar wat was de thuiskomst in de haven als daar geen vrouw wachtte met kinderen op haar arm? In 1636 toen Michiel negenentwintig jaar was geworden, trad hij voor de tweede maal in het huwelijk. Zijn bruid heette Cornelia Engels. Zij zou hem vier kinderen schenken, waarvan de jongste zoon de naam Engel ontving.
Op een enorm schilderij uit 1662 is Michiel de Ruyter geschilderd in gezelschap van zijn derde vrouw Anna van Gelder met haar zoon Jan. Links: Engel.
Vader Michiel was zelden thuis. Schepen voeren hem naar de koudste en warmste landen ter wereld. Zijn grote bekwaamheid op zee deed hem snel in rang stijgen. De jongen die als hoogbootsmansknechtje zijn eerste reis maakte had het gebracht tot matroos, stuurman en schipper tot dat hij in 1641 door prins Frederik Hendrik werd benoemd tot kapitein. Bij elk afscheid zagen Michiel en Cornelia elkaar lang in de ogen want de kans was groot dat ze elkaar nooit zouden weerzien. Een zeeman werd bedreigd door stormen, piraten, muiterij en ziekten. Maar het was niet Michiel die het eerst bezocht werd door de dood. Toen hij in 1650 aan de kust van Barbarije vocht stierf Cornelia eenzaam in het verre Vlissingen haar man met vier kinderen achterlatend...
Michiel de Ruyter was een eenvoudig, rechtschapen man met een vast vertrouwen in God. 's Zondags begaf hij zich in zijn beste pak twee maal ter kerke en 's avonds las hij zijn kinderen voor uit de bijbel met koperen sloten. Hij had grote moeite met het schrijven van een brief. Op zee bleek hij een vastberaden man die voor geen enkel gevaar terugdeinsde en alle opvarenden in bekwaamheid overtrof. Toen hij de kamer van de weduwe Anna van Gelder betrad legde hij zijn hoed op een stoel en zei zonder omhaal waarvoor hij was gekomen: "Anna, ik wilde je vragen mijn vrouw te worden en de moeder van mijn kinderen." De weduwe streek met een zucht haar schort glad. Ze dacht aan haar eerste man Jan Pauluszoon. Op een zonnige morgen was hij lachend uitgevaren onder wapperende wimpels. Ze had hem nagewuifd met haar kinderen. Een half jaar later moest ze op het kantoor van de reder horen hoe Jan bij de kust van Martinique ellendig was omgekomen. Nu rustte zijn gebeente ergens op de bodem van een verre zee. Waarom zou ze haar hart nog eens aan een zeeman schenken. Ze zei: "Michiel, ik mag je graag. Maar als ik nog eens trouw kies ik een man die aan wal blijft." Ze hoorde hem zeggen: "Een zeeman heeft geen best gezinsleven. Ik zal mezelf nooit vergeven dat ik niet aan het sterfbed van Cornelia heb gezeten. Als jij met me trouwt vaar ik niet meer, Anna. Ik ben nu vijfenveertig jaar en ik verlang naar een rustig, huiselijk bestaan." Ze streek langs zijn ruwe wang die donker gekleurd was door de oceaanwinden. "Dan zal ik je vrouw worden, Michiel!" In januari van het jaar 1652 huwde kapitein de Ruyter Anna van Gelder. Daarmee scheen zijn carrière beëindigd. Maar zijn roemrijke jaren als opperbevelhebber van de Nederlandse vloot lagen nog in het verschiet...
Drie Oranjeprinsen waren sinds de geboorte van Michiel de Ruyter ten grave gedragen: prins Maurits, prins Frederik Hendrik en prins Willem II. In 1648 was er door de vrede van Munster een einde gekomen aan de Tachtigjarige oorlog met Spanje. De strijdlustige Willem II had getracht een nieuwe oorlog te ontketenen, maar ondervond grote tegenwerking van de Staten van Holland. Toen hij onverwachts stierf haalden de regenten verlicht adem. Zij verlangden naar een lange periode van vrede waarin hun handel tot bloei kon komen. Engeland was echter reeds lang jaloers op de ongekende macht der Hollandse kooplieden. Een oorlog kon niet uitblijven. In de zeestrijd die volgde riepen de Staten Generaal de hulp in van de Zeeuwse kapitein De Ruyter. Tot hun verbazing weigerde hij echter de hoge functie van commandeur te aanvaarden. Pas toen een vertegenwoordiger der Staten hem persoonlijk was komen wijzen op zijn plicht om zijn gaven in dienst van het vaderland te stellen ging hij aan boord. Hij had geen vertrouwen in het welslagen van de strijd; de Engelsen vormden onder leiding van de strenge Oliver Cromwell een eenheid. Maar de Hollandse bevelhebbers waren verdeeld in Oranjegezinden en voorstanders van een stadhouderloze Republiek. Bovendien maakten hun jaloerse twisten een geordende aanval onmogelijk. De Ruyter gaf al zijn krachten voor de strijd en kwam tot grootse prestaties. Maar het stelde hem diep teleur dat zijn meerderen hem benijdden om zijn succes en achter zijn rug kwaad van hem spraken. Toen hij zijn oorlogsschip verliet nam hij zich opnieuw voor nooit meer naar zee te gaan. Het land had zijn hulp echter nodig: fel waren de aanvallen der Engelsen op Hollandse schepen, admiraal Tromp was gesneuveld en Witte de With werd ernstig ziek. De Nederlanden verkeerden in een ernstige crisis nu handel en visserij zwaar te lijden hadden. De prijzen van de gewone levensbehoeften stegen schrikbarend, er heerste werkeloosheid en armoede. Onder deze omstandigheden mocht De Ruyter niet om zijn eigen rust denken. Weer ging hij in zee en weerstond duizend gevaren. In 1653 toen de oorlog zijn hoogtepunt bereikte aanvaardde de jonge Johan de Witt het ambt van raadspensionaris. Evenals De Ruyter was hij een man met grote vaderlandsliefde, die geen jaloezie of hebzucht kende. Hij was het die Michiel er toe wist te bewegen als vice-admiraal van de Hollandse vloot in vaste dienst te treden van de admiraliteit te Amsterdam. Het betekende dat het gezin van De Ruyter hun geliefd huis te Vlissingen moest verwisselen voor een koopmanswoning aan het IJ. De droom van een rustige toekomst was vervlogen. Anna ging jaren vol angst, spanning en eenzaamheid tegemoet...
De Ruyters dochter Alida. Naast haar de kinderen uit zijn derde huwelijk: Margaretha en Anna en zijn kleinzoon Cornelis de Witte.
Schilderij door J. Jacobson (Rijksmuseum).
Nadat in 1654 de vrede van Westminster was gesloten, kwam de Hollandse handel weer tot bloei. Als uiting van de grote welvaart verrees op de Amsterdamse Dam het nieuwe stadhuis van Jacob van Campen dat door de vreemdelingen prijzend "het achtste wereldwonder" werd genoemd. Er heerste rust en welvaart in de weelderige grachtenhuizen. Op zee was het echter nooit rustig. Altijd moesten de kooplieden vrezen dat hun kostbare koopvaardijschepen door kapers werden geënterd. Schepen noch lading kwamen dan in de thuishaven aan. Wel ontvingen de familieleden der bemanningsleden een bericht van de Moorse kapers dat zij hun man, broer of zoon tegen een hoge losprijs konden kopen. Als de som niet bijeen gebracht kon worden werden de ongelukkige gevangenen als slaven verkocht. In 1655 ontving Michiel de Ruyter van de admiraliteit te Amsterdam opdracht de roofnesten der kapers te vernietigen, de christenslaven te bevrijden en de kapiteins der kaperschepen met de dood te straffen. De tocht die Michiel op het schip "'t Huis Tijdverdrijf" ondernam zou bijna een jaar duren. Onverbiddelijk maakte hij jacht op de zeeschuimers. De beruchte rover Arnando Dias, die ruim 2000 christenslaven aan de Moren had geleverd en er zelfs niet voor terugschrok zijn eigen familieleden te verkopen, viel in handen van De Ruyter. Volgens de instructies van de hoogmogende heren te Amsterdam liet hij deze slavenhandelaar opknopen aan de hoge fokkeree. Zo grondig was het optreden der Hollanders aan de Noord Afrikaanse kust dat alle bewoners met eerbied en vrees werden vervuld als zij de rood-wit-blauwe vlag aan een scheepsmast zagen wapperen. Toen Michiel in mei van het jaar 1656 in zijn vaderland terugkeerde kon hij zijn opdrachtgevers melden dat de koopvaardijschepen lange tijd ongehinderd de Middellandse Zee konden bevaren...
Anna en Michiel konden niet lang van elkaars aanwezigheid genieten. Nog geen maand na zijn aankomst op de rede van Texel ontving de vice-admiraal opdracht opnieuw uit te varen. In de stille, kraakheldere woning aan de Prins Hendrikkade stelde Anna zich soms haar man voor temidden van het krijgsgeweld. Franse en Portugese vloten leden zware verliezen door zijn optreden. Bij iedere behaalde zege steeg hij in aanzien. Toen hij in 1659 naar het noorden zeilde om de Denen te steunen in hun strijd tegen de Zweden, stond er voor de Hollandse handel veel op het spel. Als koning Karel X van Zweden er in slaagde macht te krijgen over de Sont zouden alle kooplieden die handel dreven op de Oostzee in moeilijkheden raken. In deze strijd ging Michiel verkleed als bootsman aan boord van een landingssloep om zijn soldaten aan te moedigen. Zelf stormde hij als eerste het strand op terwijl de kogels hem om zijn oren floten. Bulderend klonk zijn stem: "Valt aan mannen! Of we zullen allemaal vermoord worden!" Zo fel streden de Denen onder aanvoering van De Ruyter dat ze de overwinning behaalden. Uit dankbaarheid schonk de koning van Denemarken Michiel een gouden eremedaille bezet met diamanten. 's Avonds werd hij uitgenodigd voor een vorstelijk diner in Kopenhagen. De Vlissingse jongen die eens zijn maag moest vullen met bedorven vis, zat nu als eregast bij een koning aan tafel...
In 1664 namen de spanningen tussen Engeland en de Nederlanden toe. Sinds de Engelse monarchie was hersteld voerde Charles II een onbetrouwbare politiek jegens raadspensionaris De Witt. De Engelsen veroverden het Hollandse eiland Goederee aan de Afrikaanse kust en maakten zich meester van de Hollandse bezittingen in West-Indië. Johan de Witt liet Michiel de Ruyter die in de Middellandse Zee kruiste een spoedbevel zenden om de koloniën te heroveren. Nadat Goederee in zijn handen was gevallen zette de vloot koers naar Nieuw-Nederland. Aan boord van het admiraalsschip bevond zich een jonge adelborst: Engel de Ruyter. Michiel had de vijftienjarige jongen voor het eerst meegenomen om hem de zeemanskunst te leren. Doordat de Engelsen waren gewaarschuwd mislukte de expeditie naar de Hollandse koloniën. Wel veroverde De Ruyter een tiental rijk beladen Engelse schepen en enkele kaperschepen. Midden op de oceaan ontmoette hij een Hollandse schipper die hem groot nieuws bracht uit het vaderland: de tweede Engelse zeeoorlog was uitgebroken! In Holland heerste paniek: tijdens de slag bij Lowestoff was de luitenant-admiraal van de Hollandse vloot Jacob van Wassenaar Obdam gesneuveld en vele schepen vernietigd. Het volk hunkerde naar de terugkeer van hun zeeheld De Ruyter. Het was ruim een jaar geleden dat zijn schepen uitvoeren. Was hij nog in leven of waren zijn schepen omgekomen op de grote oceaan. Met grote geestkracht begon Johan de Witt aan de opbouw van de beschadigde vloot. Als niemand in staat was de zeeslagen te leiden zou hij zelf in zee gaan! Hoewel er in Den Haag werd gelachen om de plannen van de raadspensionaris vertrok hij naar de rede van Texel om een aanval voor te bereiden. Op 6 augustus 1665 klonken er kreten op de kade van Delfzijl: "Daar in de verte: oorlogsschepen!" Even dachten de burgers dat de Engelsen vanaf de Eems een aanval op hun stad waagden. Maar toen herkende een schipper aan de mast van het voorste schip de vlag van Michiel de Ruyter. Een golf van vreugde sloeg over het land. Vergeten was de angst voor de vijand. Nu de vice-admiraal was teruggekeerd lag de overwinning in het verschiet. Op 11 augustus werd hij door de Staten Generaal benoemd tot chef van 's lands vloot en een week later voer hij met drieënnegentig oorlogsschepen de vijand tegemoet...
In de jaren 1666 en 1667 bereikte Michiel het toppunt van zijn carrière. Door zijn lange ervaring op zee werden de manoeuvres van zijn vloot steeds volmaakter. Zelfs de vijand moest zijn bewondering laten blijken. Toen hij in 1667 de beroemde tocht naar Chatham ondernam en onder leiding van Cornelis de Witt het grootste deel van de Engelse vloot vernietigde, stroomden geschenken en lofuitingen hem toe. Hoewel De Ruyter zijn leven lang had gestreden voor de veiligheid van zijn volk kwam er een tijd waarin het volk hem haatte. De chef van de vloot was steeds een goede vriend geweest van de gebroeders De Witt. Toen Johan en Cornelis in 1672 beschuldigd werden van landverraad bleef Michiel hen trouw. Ook toen de raadspensionaris was ontslagen en prins Willem III van Oranje stadhouder werd van de Republiek. De woedende volksmassa maakte op gruwelijke wijze een einde aan het leven van de gebroeders De Witt. Nu was zelfs Michiel de Ruyter niet veilig meer. Zijn huis werd bestormd door het Amsterdamse gepeupel en eens trachtte een onbekende hem met een broodmes te doden. Pas toen de prins hem officieel in bescherming had genomen werd het rustiger om hem heen.
Michiel de Ruyter had van het begin af aan geweten dat zijn strijd tegen de Fransen in de Middellandse Zee een mislukking zou worden. De admiraliteit had hem slechts veertien slecht uitgeruste oorlogsschepen meegegeven. En de Fransen waren sterk. Nog zag hij het spottende gezicht van een der heren die naar aanleiding van zijn bezwaren had opgemerkt: "Hebt u op uw oude dag soms de moed verloren". Hij had geantwoord: "Nee, maar het is mij leed dat de Staten de eer van de vlag zo veil hebben." Nu voer hij aan de voet van de Etna moedig de vijand tegemoet. Om hem heen was niets dan vuur, rook en het daveren der kanonnen. De overwinning was in zicht toen een vijandelijke kogel zijn linkervoet afrukte. Hevig bloedend stortte hij neer op het dek. Toen de chirurgijn zijn wonden uitwaste met brandewijn gromde hij tussen zijn tanden. In de komende dagen bleef hij het bevel voeren over zijn vloot. Maar op de negenentwintigste april van het jaar 1676 bood zijn lichaam geen weerstand meer aan de koorts. Hij stierf met de woorden van een psalm op zijn lippen...
Achtenvijftig jaar lang had hij gevaren. Nu maakte Michiel de laatste reis naar het vaderland. De Staten zorgden voor een vorstelijke begrafenis die door duizenden werd bijgewoond.
Hoe eenvoudig het gezin De Ruyter was gebleven, blijkt wel uit het voorval dat Constantyn Huygens na de dood van Michiel meemaakte: Het was hem niet gelukt de weduwe van De Ruyter te zien te krijgen. Hem was gezegd dat: "Moeder niet heel wel was, datse haer, vermits dit grote gewoel daarmede het huys besett was, boven in een klein, onfatsoenlijk kamertje had geretireerd." Hij begreep dat dit een voorwendsel was en in de stad vernam hij dat zij kort tevoren was gevallen "met haer blauwe voorschoot te drogen op te hangen." Huygens kon niet nalaten even eraan te herinneren dat de hertogin-weduwe De Ruyter ook de gewoonte had met een mand aan de arm naar de markt te gaan. Alle eerbewijzen hadden deze vrouw en haar man, niet kunnen afbrengen van haar burgerlijke eenvoud.
Copyright Thera Coppens
Verschenen in: Margriet, 1973