Lezing gehouden door Thera Coppens tijdens de Goudse Glazendag op 7 oktober 2000 in de Sint Jan te Gouda:
Antonius Mor, hofschilder van Karel V, en zijn Utrechtse relaties op de Goudse Glazen.
Dames en heren,
Vanmiddag mag u meenemen naar de 16e eeuw, een periode die mij van alle tijdvakken in de historie het meest nabij is en waarin ik mij het liefste verplaats. Een tijd waarin de mens wakker schrok uit het middeleeuwse denken, met nieuwe ideeën kwam en levendige kunstvormen ontwikkelde. Het is ook een tijdperk van godsdienstoorlogen, die een spoor van bloed over de eeuw hebben getrokken. Maar de 16de eeuw was vooral een vruchtbare periode voor de creatieve mens. Grote kunstenaars ontplooiden zich op allerlei gebieden; van letterkunde tot muziek en van beeldhouw - en schilderkunst tot architectuur en glaskunst. Toch dreigen in ons land zelfs de grootste kunstenaars uit dit tijdperk in de schaduw gesteld te worden door de glans van de meesters uit onze Gouden Eeuw.
Ik heb dat in de afgelopen dertien jaar vaak ervaren toen ik onderzoek verrichtte naar leven en werk van Antonius Mor van Dashorst uit Utrecht. Als ik mensen enthousiast over hem vertelde, keken ze mij bijna altijd onzeker aan: 'Misschien vindt u het dom maar ik heb nog nooit van Antonius Mor gehoord.'
Ik moest steeds uitleggen wie hij was. Dan beschreef ik maar het portret dat Mor in 1555 geschilderd heeft van de jonge prins Willem van Oranje in harnas. Henny van Dolder heeft in de ruimte onder het orgel een afbeelding van hem neergelegd zodat u het nog eens kunt bekijken. De meeste mensen die dit beroemde Oranjeportret hoorden noemen, kenden de schilder wel als Antonio Moro, zoals hij aan het Spaanse hof werd genoemd. Men veronderstelde doorgaans dat Mor een Spanjaard of Italiaan is.
In het buitenland is Antonius Mor veel bekender. Als u bijvoorbeeld naar Spanje gaat, naar Museum El Prado te Madrid en u staat stil in het machtige portaal, dan ziet u daar onder de namen van de grote Hans Holbein en Albrecht Dürer die van Antonio Moro gebeiteld en daaronder: Rembrandt en Rubens. In Spanje weet men op welk niveau deze man in de kunstwereld geplaatst moet worden. In zijn vaderland bleef zijn naam als een schim bestaan en ik hoop dat ik daar, door mijn boek en met deze lezing, verandering in kan brengen.
Antonius Mor heeft als hofschilder grote invloed uitgeoefend op de kunst van de zestiende eeuw en deze is ook in de St. Janskerk in Gouda waarneembaar.
Denkt u maar aan die schitterende afbeelding van de geknielde landvoogdes Margareta van Parma op glas 23. Ze heeft de vastberaden en toch zachte trekken die er door Antonius Mor in zijn gelegd. Het portret van de Utrechtse meester bevindt zich momenteel in het Kunsthistorisches Museum in Wenen. Wouter Crabeth, de tekenaar van het carton, kan Margareta nooit persoonlijk ontmoet hebben. Hij liet zich duidelijk inspireren door het bestaande schilderij van Mor.
Als ik dan van glas 23 naar het daar tegenover gelegen zevende glas ofwel het koningsglas loop, zie ik Margareta' s halfbroer Philips II en diens gemalin Mary Tudor in gebed afgebeeld. En ik voel hetzelfde: Mors meesterhand heeft de hand van de tekenaar van het carton gestuurd. Want Mary Tudor, koningin van Engeland heeft Dirck Crabeth niet ontmoet. Zij is zelfs nooit van haar eiland af geweest, hij moest zich dus baseren op bestaande schilderijen. Het portret dat Antonius Mor in 1554 in opdracht van de keizer van haar mocht schilderen was zo bekend, dat er in die tijd al heel veel kopieën van in omloop waren. Ze werden onder meer gebruikt om er afbeeldingen op penningen en munten van te maken. Crabeth heeft ze ongetwijfeld gezien en ze voor zijn glasontwerp benut.
Nu zullen wij nagaan hoe het leven van Antonius Mor is verlopen. Daarvoor neem ik u mee naar Utrecht. Het geboortejaar van de schilder is helaas niet bekend. Het moet ergens gelegen hebben tussen 1517 en 1519. Als u nu naar Utrecht gaat, kost het u niet veel moeite om het decor van zijn geboorte te vinden. De Domtoren met zijn prachtige zware klokkenspel, verheft zich met een hoogte van ruim 112 meter boven de huizen aan de Oudegracht.
Sinds de 14e eeuw steunt hij met zijn stenen voet in de stad; Mor heeft hem net zo gezien als wij. Hier wil ik even een vergelijking maken, want met hetzelfde gevoel van ontzag sta ik steeds in het 123 meter lange schip van deze St. Janskerk in Gouda te kijken. Ik kan het dan niet nalaten mij even voor te stellen, dat die machtige Domtoren languit in dit middenschip zou kunnen liggen. En dan blijft er ook nog een stuk over.
Antonius Mor werd geboren in een moeilijk tijdperk. Hij leefde in het Sticht, een zelfstandige soevereine staat verdeeld in Opper- en Nedersticht, onder het gezag van de bisschop van Utrecht. De bisschop moest voortdurend oorlog voeren. Het kleine gebied zat bekneld tussen twee machtige vijanden: de hertog van Gelder en de keizer van het Habsburgse Rijk. Gildenwoelingen en graanoproer brachten bovendien binnenlandse onrust en hongersnood, die de familie Mor niet onberoerd liet. Aan deze situatie kwam pas een einde toen Karel V zich in 1528 met geweld meester van het Sticht maakte. Utrecht vormde sindsdien een deel van het machtige keizerrijk 'waarin de zon nooit onderging'. Alle bewoners moesten geknield op de Neude de eed aan de keizer afleggen. Daartoe behoorden ook de ouders van Antonius Mor met hun kinderen.
Antonius Mor was de zoon van een wolleverver aan de Oudegracht. U kunt de plaats waar zijn geboortehuis stond terugvinden tussen de Jacobsbrug en de Viebrug. Er zit nog een diepe werfkelder onder. Het was een vuil beroep, een gevaarlijk beroep ook want er werd met verfstoffen gewerkt. Antonius Mor heeft vanaf zijn kindertijd kunnen zien hoe dat verfproces verliep. Om de ruwe wol rood te verven werd er via Rijn en Oudegracht meekrap aangevoerd. De verfstof levert een prachtig, vurig rode tint waarmee bijvoorbeeld de boerinnenrokken werden gekleurd. U kent ze allemaal wel van de schilderijen van Brueghel. Er kwam wouw aan te pas voor het geel, en dure Franse wede voor het blauw. Om nu die kleuren te bestendigen - te beitsen - werd aan het verfbad urine toegevoegd. De beste urine met het hoogste ammoniakgehalte, bleek het ochtendwater te zijn van jongetjes onder de negen jaar. Dat werd in aardewerken potten langs de huizen opgehaald en op die manier heeft Antonius Mor zelfs als kleuter nog een mooie bijdrage kunnen leveren aan de ververij van zijn vader.
Anton Mor kreeg lees- en rekenles op een volksschooltje en als u wilt weten hoe het er daar aan toe ging, dan leest u maar 'De Lof der Zotheid' van uw plaatsgenoot Erasmus, die dat kostelijk heeft beschreven. Het was een rumoerige ruimte waarin de leraar zich verstaanbaar probeerde te maken. Anton leerde daar naast lezen en schrijven vooral veel bijbelkennis.
Het was de bedoeling dat hij - net als zijn broers - in de ververij van zijn vader ging werken. Al gauw bleek dat hij heel andere interesses had. Het waren niet de kleuren alleen die hem voldoening gaven, hij wilde het menselijk gelaat schilderen en die wens moet zich al vroeg geopenbaard hebben. In Utrecht kon hij de schilderkunst vrij en overvloedig bewonderen in de kerken, die altijd open stonden voor de gelovigen. Men had al in de vroege Middeleeuwen vijf kerken gebouwd, die samen het Heilig Kruis vormden. Op het hoofdeind was de Pieterskerk gebouwd, op het voeteneind ligt de Sinte Marie of Mariakerk en op de dwarsbalk, waar Jezus zijn armen spreidde, de Janskerk en de thans verdwenen kerk van de Paulusabdij. In het hart ligt de imposante Dom, gewijd aan Sint Maarten. Zo werd de stad permanent gezegend. Mor kon er de retabels gaan bekijken die de gildenmeesters in opdracht hadden vervaardigd. Maar het meesterwerk dat Jan van Scorel, de beroemde schilderende kanunnik, op het altaar van de Dom had geplaatst moet hem het meest hebben geraakt. Het was 'De intocht van Jezus in Jeruzalem' een passage uit het Nieuwe Testament die op Palmzondag wordt herdacht. Van Scorel omringde de stille figuur van Jezus door bewegingen en geluiden van de menigte. Een nieuwe, door de Italiaanse renaissance geïnspireerde vormentaal in vertrouwde kleuren op een traditioneel thema. Mor heeft dit als kind ongetwijfeld gezien en in hem ontwaakte de drang om met het penseel te gaan werken.
Anton Mor heeft waarschijnlijk een tekenproef afgelegd en kreeg op grond van de resultaten de kans om schildersleerling te worden van Jan van Scorel. Deze kanunnik had Italië en het Heilige Land bezocht en was in Rome door de Utrechtse paus Adrianus VI aangesteld tot beheerder van de Vaticaanse kunstschatten. Na diens dood keerde hij terug naar het vaderland en opende een werkplaats in de immuniteit van Sinte Marie te Utrecht. Daar kwam de jonge schildersleerling in een totaal andere wereld dan die van de wolleverver. Hij had al wat kleurenkennis. Hij wist dat rood vuriger lijkt als je het naast het koele blauw legt en dat geel gaat stralen naast zwart. Het is een gegeven dat ook hier in de kerk waarneembaar is, als het licht door de gebrandschilderde glazen valt. Maar nu leerde Mor nieuwe kleuren kennen. Ze werden niet uit planten, noten, wortels of boomschors gemaakt zoals in de ververij van zijn vader. De kleuren op het palet van zijn meester komen uit de schoot van de aarde zoals oker, sienna, cinnabur en groene aarde. Deze pigmenten moesten handmatig gewreven worden met een glazen loper. Sommige waren kostbaarder dan goud zoals Lapis Lazuli, het hemelse blauw. Als de verfbrokjes poederig waren, moest er de juiste hoeveelheid gezuiverde lijnzaadolie aan toe worden gevoegd tot het mooi pasteus was. Pas dan kon hij deze verse verf aan zijn meester overhandigen, die er het blauw van de mantel van de Madonna mee kleurde.
Zo leerde Mor ook het prachtige, groene malachiet wrijven, het harde blauwe azuriet. Hij leerde hoe je met allerlei mineralen de verstoffen kunt maken, waaruit een schilderij laag voor laag wordt opgebouwd.
Behalve verf voor het schilderij, heeft hij ook panelen moet maken. Als de eiken planken van de zagerij kwamen, waren ze nog niet geschikt om te beschilderen. Hij moest ze eerst naadloos aan elkaar leren zetten. Dan werd er een laag gesso - met lijm vermengd krijt - op aan gebracht. Dat moest worden geschuurd, dan kwam er een nieuwe laag op die opnieuw werd geschuurd, tot wel zeven lagen toe. Als de onderlaag zo glad was als stilstaand water kwam de grote meester om daarop zijn ondertekening te maken en tenslotte de verf aan te brengen.
Om te schilderen heb je kwasten en penselen nodig. Ook die moesten de schildersleerlingen leren maken. Voor de fijnste penselen werden plukjes haar uit de staart van de marter genomen en op een stokje vast gezet.
Pas toen Mor zich al deze basisvaardigheden eigen had gemaakt, mocht hij beginnen met het naschetsen van gipsmodellen die in de werkplaats altijd voor handen waren. Hij bleek al gauw uit te blinken in het tekenen van het gezicht. Hij had een aangeboren vaardigheid om de psyche van de mensen op het twee dimensionale vlak weer te geven, een kunst die tot dan toe nauwelijks werd beoefend.
Bij Jan van Scorel heeft de ontvankelijke, jonge Mor veel meer geleerd dan het schildersvak. De kanunnik vormde hem tot een jongeman met goede manieren en een brede kennis van de schone kunsten.
In de immuniteit van Sinte Marie kwamen belangrijke humanisten op bezoek om bij een goed glas wijn te musiceren en over kunst en wetenschappen te debatteren. Het waren neo - Latijnse dichters, zoals de vermaarde Janus Secundus en ook de eerbiedwaardige inquisiteur en deken van het kapittel: Herman Hugenz. Lethmaet, die u waarschijnlijk allemaal kent. Hij kwam uit Gouda en er is hier zelfs nog een hofje naar hem genoemd.
Als u naar glas 11 achter mij op het koor kijkt, dan ziet u dat deze Herman Lethmaet aan zijn geboortestad 'De geboorte van Johannes' heeft geschonken. Zelf knielt hij links voor de Heilige Maagd met haar Zoon. Naast haar staat Johannes de Doper met het Lam, die zich tot enkele geknielde familieleden van de deken wendt. Hun familiewapen staat twee keer op het raam van deze schenker afgebeeld. Lethmaet heeft Lambert van Noort uit Antwerpen opdracht gegeven de cartons te tekenen maar het resultaat kon hij niet bewonderen: hij stierf in 1555 en het glas werd pas in 1562 geplaatst.
Ik kan niet zeggen dat Jan van Scorel een leuke verhouding had met de temperamentvolle Herman Lethmaet. Hun hooglopende ruzies zijn zelfs in de verslagen van het Kapittel van Sinte Marie opgenomen. Ooit vielen er zoveel ruwe woorden dat de klerk zijn pen neergooide en weigerde verder op te schrijven wat er gezegd was.
Ook andere gestalten van de Goudse Glazen hebben de werkplaats van Jan van Scorel bezocht zoals de Utrechtse bisschop Joris van Egmond en de prachtlievende abt Peter van Zuyren, die in Mors leven nog een belangrijke rol ging spelen. In die tijd leerde de schildersleerling spelenderwijs vreemde talen, hij ving gesprekken op over kunst en muziek en maakte zich de omgangsvormen eigen, die hem later aan de hoven van pas zouden komen.
Hij was al spoedig zo bekwaam geworden, dat zijn meester hem niet veel meer kon leren. Wel achtte Van Scorel een reis naar Rome noodzakelijk voor de afronding van zijn studie. Zijn leerling was jong in het huwelijk getreden met een meisje van wie we alleen de voornaam kennen: Arnolda of Aartje. Zij hadden hun eerste kind vernoemd naar zijn grootvader van vaderszijde. Deze Philips Mor wordt in 1540 al vermeld in het testament van de wolleverver. Dankzij de roem van zijn vader zou Philips Mor met het familiewapen later een plaats krijgen op de Goudse Glazen.
De weg naar de roem was nog lang voor Antonius Mor toen hij in het midden van de zestiende eeuw de gevaarlijke tocht naar Italië ondernam. Eerst voer hij de Oudegracht af tot hij via sluizen de Rijn bereikte. De rivier was tot Basel bevaarbaar. Maar dan begon het gevaarlijkste stuk: de tocht over de Alpen. Er waren geen verlichte tunnels, geen geasfalteerde wegen zoals tegenwoordig, het was klimmen met bagage op je rug. Als een brug door de stroming werd weggeslagen, moesten reizigers hun spullen op het hoofd binden en naar de overkant waden. Ze stonden bloot aan sneeuwstormen, ziektes en insectenbeten. Bij alle gevaren van de natuur kwam ook nog de struikroverij, die een ware plaag vormde.
Mor slaagde er in behouden aan de andere kant van het hooggebergte te komen. Voor het eerst genoot hij van de Italiaanse zon, het enige licht waarin een talent volgens Michelangelo tot rijping kan komen. De schilder is, zoals de meeste kunstenaars en pelgrims, waarschijnlijk via Florence, S. Giminiano en Siena naar Rome getrokken. Carel van Mander die dertig jaar later naar Rome reisde, beschrijft in zijn Schildersboeck de Eeuwige Stad als een nest, waarin al het kwaad van de wereld wordt uitgebroed: drankzucht, handgemeen, hoererij. Een stad voor 'verloren zonen'. Hij voegt er eerlijk aan toe: 'Doch op 's lands soetheyt soude men verlieven.'
Mor arriveerde daar in 1540. Als ik een jaar uit het verleden zou mogen kiezen om Rome te bezoeken, dan zou ik 1540 kiezen. Want in oktober van dat jaar ontsloot Michelangelo na lange arbeid de deuren van de Sixtijnse kapel, die hij in opdracht van paus Paulus III van fresco's had voorzien. Het was een sensatie waarvoor de mensen in dikke rijen voor de kerkdeur stonden, want nooit was de mens zo levensecht afgebeeld als op Het Laatste Oordeel. Afgrijzen stond op het gelaat van de veroordeelde die naar de hel werd meegevoerd, vreugde op dat van de goede mens die met de engelen naar de hemel mocht gaan. In het midden: de oordelende God. Mor was hiervan zo onder de indruk dat hij een schets heeft gemaakt van één der veroordeelden die in een hoek angstig ineen gekrompen zijn straf in het hellevuur afwacht. Terug in Utrecht heeft Mor van deze schets vermoedelijk een olieverfschilderij gemaakt. Als u het met deze theorie eens bent, kunt u het ongesigneerde paneel dat 'Sint Sebastiaan' is genoemd, in Museum Boymans-Van Beuningen te Rotterdam gaan bekijken.
Toen Mor terugkeerde in Utrecht, liet hij zich inschrijven in het St.Lucasgilde en vestigde zich als de belangrijkste medewerker van Jan van Scorel in de werkplaats van de Sinte Marie. Hij schilderde in opdracht portretten van deugdzame Utrechtse mannen, die op pelgrimstocht naar Jeruzalem waren gegaan. Deze Jeruzalemgangers ontvingen een aflaat voor de onderneming en verwachtten dat ze met dit paspoort na hun dood rechtstreeks tot de hemel werden toegelaten. Met een palmtak over hun schouder poseerden zij. Van Scorel had er al tientallen vereeuwigd, sommigen in samenwerking met zijn beste leerling. Voor Mor betekende het werk geen uitdaging meer. Sinds zijn reis naar Italië was Utrecht te krap voor zijn talent. In december 1545 werd de Domstad opgeschrikt door het bericht, dat de keizer spoedig op bezoek zou komen om in de Dom het 21ste kapiteel van het Gulden Vlies te houden. Al op 30 december naderde hij de stad. Karel V voer over de Vaartse Rijn en ging nabij de Geertekerk aan wal. Hij trok met zijn zuster koningin Maria van Hongarije, zijn hofhouding en wel vijftig Vliesridders en hun gemalinnen over de Springweg naar het Duitse Huis, waar hij als gast van de ridderbroeders van de Duitse Orde zijn intrek nam.
Op 3 januari 1546 werd in de Domkerk met groot ceremonieel het kapittel van het Gulden Vlies gehouden. De keizer en zijn ridders schreden in rood fluweel, de rode lamfer op het hoofd en glanzend gouden ordetekens op de borst, naar het hoofdportaal. Een belangrijke rol was weggelegd voor Joris van Egmond bisschop van Utrecht, die de Heilige Mis celebreerde. Het markante gezicht van de bisschop, dat een paar maal door Jan van Scorel werd geschilderd, is te zien op glas 15 op het koor van de Goudse St. Jan. De bisschop draagt een rijk geborduurde, goudkleurige koormantel. Achter hem staat Sint Maarten, patroonheilige van het bisdom Utrecht in een soortgelijk gewaad. Hij deelt een aalmoes uit aan een bedelaar. Dirk Crabeth, die het carton tekende en het glas ook zelf uitvoerde, week af van de traditionele voorstelling. In de Goudse St. Jan zit Sint Maarten niet op een paard, hij lijkt met staf en mijter allerminst op een romeins soldaat, snijdt zijn rode onderkleed niet in tweeën en kan hem dus ook niet delen met de kleumende bedelaar.
'De doop van Jezus in de Jordaan' speelt zich boven hun hoofden af. Het tafereel is van een frisse, Hollandse schoonheid met zijn zomerse stapelwolken in stralend blauw. De bloemen die in de zestiende eeuw nog overvloedig de oevers van de Vlist tooiden, doen het goed langs de oevers van de Jordaan. Joris van Egmond beloofde Gouda in 1553 dit prachtige, centrale glas nadat de St. Jan door een brand in de as was gelegd. In 1555 was het klaar en werd het geplaatst. Een vrome en verstandige daad want dankzij de schenking zien de kerkgangers nog dagelijks zijn portret en het trotse familiewapen der Egmonds, dat hij met zijn neef Lammoraal van Egmond deelde.
Bij het Utrechtse kapittel van het Gulden Vlies in 1540 werden onder anderen de graven van Egmond, Hoorne en de hertog van Alva door de keizer tot Vliesridders geslagen. Dat de eerste twee Vliesridders op last van de derde in 1567 te Brussel onthoofd zouden worden, lag nog in de schaduw van de toekomst verborgen.
Toen de Vliesridders in een stoet de Domkerk verlieten, heeft Antonius Mor ongetwijfeld in de menigte gestaan om dit prachtige schouwspel gade te slaan. Als jong, onbekend kunstenaar aanschouwde hij voor het eerst de luister van het Habsburgse hof en zag hij de hooggeplaatsten, die zo'n belangrijke rol in zijn leven gingen spelen. Hij keek naar keizer Karel V, wiens hofschilder hij later zou worden. Hij zag diens secretaris, Antoine Perrenot de Granvelle, zijn toekomstig mecenas. Ook de pas twaalf jaar oude prins Willem van Oranje, page van keizer Karel V heeft hij voorbij zien gaan. Toen is in Mor een ambitie ontwaakt om dat glorieuze hof te gaan dienen. Hij moet gedacht hebben: waarom zou ik in Utrecht blijven om de rest van mijn leven Jeruzalemgangers of retabels te schilderen? Ben ik niet even goed, of zelfs beter, dan de portretschilders die ik in Venetië, Florence en Rome heb gezien? Met vlammende eerzucht streefde hij sindsdien een positie aan het hof na. Mogelijk hebben de keizer, Granvelle of Maria van Hongarije zijn portretten gezien toen ze in Utrecht een bezoek brachten aan de werkplaats van Van Scorel. Granvelle had een scherp oog voor kwaliteit: talent vergat hij nooit, zoals Mor nog zou merken.
Nadat de keizer met zijn gevolg Utrecht had verlaten, kreeg Antonius Mor nog een belangrijke opdracht van Peter van Zuyren, abt van de grote norbertijnenabdij Mariënweerd in de Betuwe. Hij was bevriend met Jan van Scorel en had het werk van Mor door hem leren kennen. De abt verzocht de schilder een altaarstuk voor het koor te maken van de Verrezen Christus tussen Petrus en Paulus. Van Zuyren was een prachtlievend man die zijn abdijkerk verfraaide met kerkschatten: hij bestelde nieuwe misgewaden, kerkzilver, een orgel en een gebeeldhouwde sacramentstoren. Helaas zijn al die schatten verloren gegaan tijdens de beeldenstorm in 1566. Maar het altaarstuk van Antonius Mor is gelukkig bewaard gebleven en bevindt zich in het Musée de Condé bij Parijs. Van Zuyren was tevreden met het kleurrijke retabel: zijn voorganger was vereeuwigd als de Heilige Petrus en voor het gelaat van de Heilige Paulus had Mor lang in een metalen spiegel gekeken. Dit is het vroegste zelfportret dat we van Antonius Mor kennen. De abt betaalde hem 52 Carolusguldens voor het werk en noteerde de uitgave eigenhandig in het kasboek.
Peter van Zuyren is met zijn Utrechtse vrienden op het koor van de Goudse Sint Janskerk vereeuwigd. Blijkbaar slaagde Lethmaet er in ook hem over te halen een glas te schenken aan de door de brand verwoeste kerk. 'De twaalfjarige Jezus in de tempel' vormt het thema van glas nummer 13. De schenker knielt aan de voeten van zijn patroonheilige neer: de vergulde baard van diens reusachtige sleutel van de hemelpoort bevindt zich pal boven zijn hoofd. Wouter Crabeth is in 1559 of '60 naar de Betuwe gereisd 'om den prelaet te conterfeyten ende sijn wapenen uut te teyckenen'. Bij die gelegenheid heeft Wouter de abdij Mariënwaard in zijn volle glorie aanschouwd. Alleen de grafzerk van de abt is door een toeval aan de vernietigingen van de beeldenstorm ontkomen. Hij bevindt zich, voorzien van het reliëf van de dode prelaat, in de kelder van het Betuwse Huis Mariënwaard.
De abt heeft het bestuur van de rijke abdij met zijn bierbrouwerij, landerijen, kooiplassen, stallen, vee en weidegrond in de zomer van 1561 overgedragen aan een jongere geestelijke. Hij trok zich met zijn levensgezellin terug in een fraai huis te Zaltbommel waar hij op zestigjarige leeftijd overleed. Op glas werd hij onsterfelijk.
Na voltooiïng van het retabel heeft Antonius Mor in Utrecht zijn vrouw Aartje, zijn zoon Philips en zijn pasgeboren dochter vaarwel gezegd en is naar Antwerpen gegaan, waar zijn naam in 1547 verschijnt in de liggeren van het schildersgilde. Spoedig vernam Antoine Perrenot de Granvelle dat de schilder zich in het zuiden had gevestigd. Hij stuurde Mor een uitnodiging om naar Brussel te komen. Granvelle bewoonde een prachtig paleis in de nabijheid van het keizerlijk hof. Hij was een groot kunstbeschermer, die jonge kunstenaars graag opdrachten verstrekte. Hoge bezoekers toonde hij trots zijn kunstverzameling; beeldhouwwerken, schilderijen, kopieën van beroemde Italiaanse meesterwerken en penningen. Componisten en schrijvers droegen hun werken aan hem op. Zijn omvangrijke bibliotheek vormde een spiegel van het geestelijk klimaat van zijn tijd.
Antoine Perrenot de Granvelle was de eerste hoveling die voor de jonge Antonius Mor poseerde. Diens portret beviel zo goed, dat de schilder zijn intrek mocht nemen in het paleis. Er was iets opzienbarends gebeurd in het oeuvre van Mor. Hij kwam los van de stijl van zijn Utrechtse leermeester en ontpopte zich als een oorspronkelijk meester met de allure van de internationaal befaamde Titiaan. Het portret van Granvelle is realistisch. Als u dat schilderij bekijkt dan ziet u de haarinplant, de baard van de prelaat die bijna voelbaar zacht is, de glanzende ogen, heel ambitieus, maar toch waardig en ingetogen. Opvallend aristocratisch zijn die prachtige handen en de vorm van de tere oorschelp. Toen dit schilderij getoond werd aan de zuster van de keizer, landvoogdes Maria van Hongarije, gaf ze Mor opdracht om haar zuster te schilderen, de koningin-weduwe van Frankrijk Eleonora. Het origineel van dit portret is verloren gegaan, maar de kopie geeft nog weer dat Mor hierin ook het allerbeste van zichzelf gegeven heeft. Het ging als een lopend vuurtje door het hof: Granvelle heeft een schilder die Titiaan als portrettist naar de kroon steekt. Mor verwierf de erenaam 'De Vlaamse Titiaan'. U weet dat in de 16e eeuw zowel de Noordelijke- als de Zuidelijke Nederlanden eenvoudig aangeduid werden als Vlaanderen en Mor uit Utrecht kon dus heel goed doorgaan voor een Vlaamse schilder.
Ook de hertog Van Alva poseerde voor Mor. Hij heeft hem gruwelijk onbarmhartig neergezet met wrede ogen, waarin de pupillen zo klein zijn als kopspijkers en met een gelige droge huid. Maar toen Alva dit portret zag was hij zeer tevreden. De belangrijkste opdracht kreeg de Vlaamse Titiaan in 1548 toen hij voor het eerst kroonprins Philips mocht schilderen, zoon van Karel V. Het bleke, strakke gelaat dat we op het zevende glas in de St.Janskerk van hem zien, verschilt sterk van het blozende, jonge gezicht dat Mor schilderde. Philips was nog niet misvormd tot het meedogenloze instrument dat zijn bloedige godsdienstpolitiek van hem zou maken.
Keizer Karel V besloot toen Antonius Mor uit te zenden voor een serie belangrijke opdrachten. Hij heeft een lijst gemaakt van zijn vorstelijke familieleden die hij geportretteerd wilde zien. De schilder ging dit keer niet alleen op reis, hij had een schare van leerlingen bij zich en aanbevelingsbrieven van de keizer en Granvelle. In 1550 - het Jubeljaar dat eens in de vijftig jaar wordt gevierd - kwam hij voor de tweede keer in Rome aan. Net als in dit jaar 2000 vonden er grote Roomse manifestaties plaats. Mor nam de tijd om voor Granvelle kopieën te maken van beroemde Italiaanse meesterwerken zoals van de Danaë van Titiaan. Hij reisde naar Genua om Maximilliaan van Oostenrijk en diens gemalin Maria, de oudste dochter van Karel V, te schilderen. Van daar voer hij naar Barcelona en trok dwars door Spanje naar Portugal. Aan het hof van koningin Catharina, de jongste zuster van Karel V, portretteerde hij in 1552 de hele koninklijke familie en hun hovelingen. De meeste werken kwamen in het Prado te Madrid terecht in de aan Mor gewijde zaal.
De Portugese dynastie vormt een droevig verhaal. Toen de 'Vlaamse Titiaan' koningin Catharina ontmoette had ze al zes van haar zeven zwakke kinderen ter grave moeten dragen. Haar laatste kind, de fragiele kroonprins Joã, koesterde zij. Mor schilderde hem vlak voor zijn huwelijk met zijn nicht Juana van Oostenrijk, de jongste dochter van Karel V. Ook de bruid poseerde voor de hofschilder, haar blanke hand op het hoofd van een moors jongetje.
Voor de geboorte van haar eerste kind zou Joã overlijden. Het lot van de kleine Sebastião, die kort daarna ter wereld kwam, is op een merkwaardige manier verbonden met het lot van Philips Mor, de zoon van de hofschilder.
Onbewust van de tragedie die het huis van Aviz wachtte, genoot Mor van de luxe in Sintra, het zomerpaleis van de koninklijke familie. Hij liet zich fêteren en nam kostbare geschenken aan. Totdat er boze brieven kwamen van Granvelle, die de terugkeer van zijn schilder eiste.
Beladen met kostbaarheden keerde Mor na een afwezigheid van drie jaren in 1553 terug in Brussel. Hij leverde de op linnen geschilderde portretten af die hij voor de keizer, Maria van Hongarije en Granvelle had gemaakt. Voor Granvelle had hij een extra cadeautje, hij heeft een persiflage gemaakt op het beroemde schilderij dat Titiaan van Karel V met een grote Ulmse dog maakte. Om daar mee te spotten portretteerde Mor de hofdwerg van Granvelle naast de hond van de prelaat. Omdat het maar zo'n klein mannetje was in gezelschap van een enorme hond moest iedereen daar verschrikkelijk om lachen. Granvelle vergat hierdoor Mor te berispen voor zijn te lange afwezigheid. Als u het schilderij van de hofdwerg wilt zien moet u naar het Louvre in Parijs of de afbeelding in mijn boek bekijken.
Toen ik het jaar 1553 noemde, dachten velen van u aan de ramp, die Gouda een jaar eerder had getroffen. Er woedde een uitslaande brand in de St. Janskerk waarbij bijna alle oude gebrandschilderde ramen zijn verwoest. Bij de terugkeer van Antonius Mor in Utrecht in het najaar van 1553, had Jan van Scorel hoog bezoek uit Gouda. Hij ontving in de immuniteit van Sinte Marie Dirk Crabeth, de burgemeester van Gouda en enkele vooraanstaande Gouwenaars. Zij kwamen in de Domstad vragen of Herman Lethmaet, de deken van Sinte Marie, er toch vooral voor wilde zorgen dat rijke mensen diep in hun geldbuidel wilden tasten om nieuwe, gebrandschilderde ramen te schenken aan het kerkgebouw in Gouda. Dat die missie niet tevergeefs was, kunt u op dit koor constateren.
Behalve de reeds genoemde deken Herman Lethmaet, bisschop Joris van Egmond en abt Peter van Zuyren schonk ook Robert van Bergen een raam voor het koor. Van Bergen was proost van het kapittel van de Oudmunster- of Salvatorkerk, die vlak naast de Dom heeft gelegen. Belangrijker was zijn positie als geestelijk hoofd van het rijke bisdom Luik. Op zijn glas nummer 14 heeft Dirck Crabeth 'De prediking van Johannes de Doper' in beeld gebracht.
Glas nummer 16 'Jezus' eerste prediking' was een geschenk van Cornelis van Mierop, de deken van het kapittel van de Oudmunster- of Salvatorkerk en werd eveneens door Dirck Crabeth getekend en uitgevoerd.
De landscommandant van de Johannieterorde in de commanderij van het Catharijneconvent te Utrecht, Wouter van Beijlaert, schonk geld voor het zeventiende glas waarop Johannes de Doper Herodes bestraft. Jan van Zijl uit Utrecht heeft het naar eigen ontwerp in 1556 - '57 uitgevoerd.
U kunt zich voorstellen dat Mor bij terugkeer uit Portugal spoedig naar zijn oude leermeester Jan van Scorel ging. Hij kan daar Dirk Crabeth hebben ontmoet en dan heeft hij hem zeker zijn schetsen laten zien van de vorsten die hij portretteerde. Bewijzen hebben we helaas niet, hoewel er altijd in een archief nog een strookje papier te vinden kan zijn dat deze hypothese bevestigt.
Mor kocht van het geld dat hij in Portugal verdiend had een huis op de hoek van de Twijnstraat aan de Oudegracht bij de Voldersbrug. Daar vestigde hij een werkplaats. Hij had inmiddels drie dochters. Zijn zoon Philips Mor was toen al 14 jaar oud. In dat jaar verwekte hij een vierde dochter. Ik vermoed dat men in dit gezin dacht: 'Nu blijven we eindelijk een tijd bij elkaar na die langdurige afwezigheid van vader.' Aartje Mor hoopte dat haar man haar zou steunen bij de opvoeding van hun onhandelbare zoon Philips. Het was een intelligente jongen. Hij schreef Latijnse poëzie, hij bedacht toneelstukken die op de Latijnse school veel succes hadden. Maar helaas was Philips Mor ook een straatvechter, hij kwam in opspraak, hij gokte en maakte schulden. Mor werd regelmatig op het matje geroepen om zijn zoon te verdedigen.
Lang bij zijn gezin blijven was er niet bij, want Mor moest opnieuw gehoor geven aan de oproep van de keizer die hem in Brussel ontbood. Het ging om een uiterst belangrijke portretopdracht, die de keizer op mystieke wijze was ingegeven. Dit portret zou de kroon op het werk van Mor in keizerlijke dienst zetten.
Karel V ontving hem in zijn Paleis de Brabant op de Coudenberg. Door de dood van de protestantse Engelse koning Edward VI in 1553, waren de machtsverhoudingen in Europa gewijzigd. Edwards zuster, de katholieke Mary Tudor, besteeg de Engelse troon en voerde haar onderdanen met harde hand terug naar de moederkerk in Rome.
Karel V had zijn zoon, kroonprins Philips, gelast met Mary te trouwen. Philips toonde aanvankelijk weinig geestdrift: Mary was elf jaar ouder dan hij. Zij was met koninklijke macht bekleed terwijl haar gemaal slechts een bijrol was toebedeeld. Hij weigerde zijn Spaanse paleizen te verlaten om naar het koele en regenachtige Engeland te trekken. De keizer vreesde dat deze politiek zo belangrijke bruid voor het Habsburgse Huis verloren zou gaan. Hij zond zijn Vliesridder de graaf van Egmond met geschenken naar Londen om een plaatsvervangend huwelijk te sluiten. In feite waren Mary en Philips toen man en vrouw.
De kroonprins gehoorzaamde zijn vader uiteindelijk en kwam in juli 1554 zelf naar Mary om haar in de kathedraal van Whinchester eeuwige trouw te zweren.
Op 15 oktober, feestdag van het Moederschap van de Heilige Maagd, kreeg Karel V een visioen. De Heilige Maria, patrones van May Tudor, openbaarde de keizer dat zijn schoondochter in gezegende omstandigheden verkeerde. Dat was de grootste wens van de keizer. Als Mary een zoon baarde, zou een Habsburger de kroon van Engeland dragen. Hij zond dus Antonius Mor naar Londen om een portret van haar te schilderen, dat een ereplaats zou krijgen in de vorstelijke portrettengalerij.
Mor is vanuit Vlissingen naar Engeland gezeild onder de vlag met de dubbele adelaar. In Whitehall Palace heeft hij één van zijn indrukwekkendste werken geschilderd: het portret van Mary Tudor. Ze is daar 38 jaar en volgens haar lijfarts drie maanden zwanger. Ze zit geheel verkrampt op een stoel met een rode anjer, de liefdesbloem, in haar hand.
Wat direct opvalt aan haar gezicht is de gespannen trek in haar wang die aangeeft dat Bloody Mary haar kiezen op elkaar geklemd houdt, alsof ze zich letterlijk vastbijt in fanatieke geloofsijver. En het is deze karakteristieke trek die Crabeth de gekroonde vrouw in haar hermelijnen koningsmantel heeft meegegeven.
De Engelsen waren vol bewondering voor het portret van de koningin. Mor moest onmiddellijk replica's maken en zijn leerlingen maakten op bestelling kopieën.
Mary Tudor zou in mei 1555 van haar eerste kind bevallen. Toen het juni was geworden en er geen kind was geboren, moesten de lijfartsen toegeven dat zij zich in de datum vergist hadden. Maar ook in juli en augustus vond er geen bevalling plaats. Mor besloot zijn vorst niet in de steek te laten en bij Philips te blijven tot het kind ter wereld was gekomen.
Maar de hofdames van Mary Tudor ruimden het wiegje op, legden de luiers en de geborduurde babykleertjes in de kast. Het was wel duidelijk dat er nooit een kind geboren zou worden en dat de koningin ernstig ziek was.
Philips voer op verzoek van zijn ontgoochelde vader naar het vaste land. Zijn aanwezigheid was daar dringend nodig want Karel V had besloten om troonsafstand te doen.
Antonius Mor vergezelde Philips naar Brussel. Dat hij bij die abdicatie aanwezig mocht zijn is niet waarschijnlijk, maar hij heeft wel alle Vliesridders en hun gemalinnen gezien die de plechtigheid opluisterden.
Eén van de personen die hij in het najaar van 1555 in Brussel schilderde, was prins Willem van Oranje, de trouwe page van Karel V. Dat werd het beroemde portret waarover ik het aan het begin van deze voordracht al heb gehad.
Het tijdperk van de heerschappij van keizer Karel V kwam ten einde en diens zoon Philips volgde hem in de Nederlanden en Spanje op als Philips II. Hij bezocht zijn gemalin in 1557 - het jaar waarin het Koningsglas werd voltooid - voor het laatst. Ze stierf in 1558. Haar weduwnaar hertouwde nog twee maal. Op diens grafmonument in de kloosterkerk van het Monasterio El Escorial is hij met zijn gemalinnen afgebeeld. Mary Tudor ontbreekt. Om haar op het vasteland te zien moeten we het portret van Anton Mor bekijken of de getinte glazen van de Goudse St. Jan. Daar knielt ze in haar hermelijnen koningsmantel aan de zijde van de man die haar niet beminde.
De Goudse Glazen zijn niet alleen een glazen bijbel maar ook een veelkleurig glazen geschiedenisboek. Glas nummer 12 op het koor heb ik nog niet genoemd en toch is het voor dit verhaal van het grootste belang. Onderaan ziet u het wapen van de familie Mor: twee witte naar elkaar gewende vleugels op een rood veld. Hoe is dit Utrechtse familiewapen in Gouda terechtgekomen?
Niet door Antonius Mor. Het was diens onhandelbare zoon Philips Mor, die als kanunnik van het kapittel van Oudmunster met elf anderen een bijdrage leverde aan de schenking van het glas waarop 'De geboorte van Jezus' in stralende tinten door Wouter Crabeth werd ontworpen en uitgevoerd in 1564. Philips Mor had zijn goedbetaalde functie te danken aan de koning van Spanje Philips II , die daarmee zijn waardering voor zijn hofschilder tot uitdrukking bracht.
De deken van het Kapittel van Oudmunster, Willem Taets van Amerongen, liet zich met twaalf kanunniken in aanbidding afbeelden. Op het meest rechtse paneel ziet u links onderaan de zoon van Antonius Mor van Dashorst bij Christus Salvator knielen.
Hoe verging het hem sinds hij op het gekleurde glas belandde?
Hoewel zijn geestelijke staat het hem verbood had hij vriendinnen en kreeg zelfs een zoon. Na de dood van zijn beroemde vader te Antwerpen in 1576, trok Philips Mor naar Portugal om in een vlaag van idealisme de jonge koning Sebastião te dienen. Philips Mor ging strijdlustig aan boord van een oorlogsschip dat in een zeeslag door de Turken tot zinken werd gebracht. Zijn lichaam werd niet teruggevonden.
Sebastão, de laatste koning uit het Huis van Aviz, kwam met hem om in de strijd tegen de Islamitische vijand.
In de St. Janskerk in Gouda zijn alle hoofdrolspelers uit deze historie op wonderlijke wijze in gekleurd glas verenigd. Onvergankelijk zijn de namen van de vorsten die Antonius Mor portretteerde. Laat de naam van de schilder in ons land niet vergeten worden. Ik hoop dat ik door het schrijven van mijn boek en deze lezing daar een bijdrage aan heb kunnen leveren.
Literatuurverwijzingen in: 'Antonius Mor hofschilder van Karel V' door Thera Coppens uitgeverij de Prom, 1999